Vorig jaar alweer werd ik geïnterviewd voor een videoserie van De Bedachtzamen – een collectief met een website vol verhalen, kunst en reflecties die tegenwicht bieden aan de hyper-geaccelereerde tijd waarin we leven. Ik was nog aan het bijkomen van mijn terugkeer uit het Van Doesburghuis – wat een bijzondere ervaring en confrontatie met het heersende tijdregime was gebleken.
Ik vertel over de naar mijn idee onterechte ophemeling van de verveling, over het ontwikkelen van een omgangsregeling met je smartphone, over de mogelijkheid om je autonomie te bewaren tegenover de eis van Totale Communicatie.
Nu is het eindelijk te bekijken. De sneeuw ligt nog, mijn haar zit in een (ongekamde, inmiddels weer aangegroeide) pony. Zo is het interview een voorbeeld van tijd nemen. Het thema tijd is zelf onverminderd tijdloos. In isolatie worden we er allemaal nog meer mee geconfronteerd dan gewoonlijk. Hoe verhoud je je tot tijd in een stille en tegelijk oorverdovende periode als deze? Vanuit het verstilde Doornburgh, herinnerend aan mijn zelf-isolatie in het Van Doesburghuis, nu de wereld in.
Bas Heijne zet met Mens/onmens zijn onderzoek naar identiteit en onze verhouding daartoe voort, zoals hij eerder deed in Onredelijkheid, Moeten wij van elkaar houden en Onbehagen. Wat betekent het om mens te zijn? In de hedendaagse mediamaatschappij lijken we een speelbal van onze emoties geworden – en dus van hen die die emoties weten te bespelen. Hoe kunnen we ons daartegen verzetten?
In drie delen, elk op hun beurt onderverdeeld in korte, genummerde paragrafen, gaat Heijne in op maatschappelijke kwesties als nepnieuws en post-truth, de protesten van de Gele Hesjes en de afkeer van de elite waar die symbool van zijn, maar ook de veranderende betekenis van ‘grote woorden’ zoals waarheid, solidariteit en vrijheid.
Hoe je merkt dat je ouder wordt… Zoekend naar een bron kwam ik op DuckDuckGo een essay van mezelf tegen, uit 2003 (!). Ik wist wel dat ik het essay had geschreven, want het leverde me een beurs op om filosofie te gaan studeren via (toen nog) de Radboudstichting. Ik wist ook dat het ‘Esthetisch verantwoord’ heette en draaide om ethiek en literatuur.
Wat ik niet meer wist was dat ik het daarin had over om en nabij precies hetzelfde als waar ik nu een boek over schrijf. (Het boek gaat over data, daar had ik het in 2003 overduidelijk niet over, maar de rest… tja.) ‘Zo beschouwd lijkt vervreemding een voorwaarde voor ethische reflectie,’ schrijf ik daar – zal ik mezelf citeren?
Wat ik ook niet meer wist, was dat dit essay’tje gepubliceerd werd in Frame, het tijdschrift dat gelieerd is aan de studie Literatuurwetenschap in Utrecht, waar ik gestudeerd heb voor ik aan de filosofiestudie begon. Het staat dus gewoon online. Inclusief mijn oude adres, telefoonnummer en e-mailadres – zo ging dat in 2004.
Al enkele maanden voor verschijnen wist Benjamin Mosers Sontag. Haar leven en werk (vertaald door Lidwien Biekmann en Koos Mebius) aandacht te genereren, met zo’n geruchtmakende onthulling die een biografie tegenwoordig verplicht lijkt te bevatten. Niet Philip Rieff, zo heet het, schreef Freud: The Mind of the Moralist, maar Susan Sontag, Rieffs voormalige-studente-inmiddels-echtgenote, die dus als jonge moeder van in de twintig in zijn naam zat te buffelen op een vernieuwende Freud-interpretatie. Het is een onthulling die Sontag geen recht doet, en Mosers werk ook niet.
Voor de NRC-boekenspecial over technologie en mens (26 april 2019) schreef ik een recensie over Josh Cohens Not Working: Why We Have to Stop. Kenners weten dat ik groot liefhebber was van zijn boek The Private Life, waarover ik schreef in het essay ‘Tegen transparantie’ in Zwemmen in de oceaan. Ook dit is weer een geweldig literair-filosofisch werk. Zeg maar gerust: vijf ballen.
Eerder berichtte ik over mijn stuk over Luce Irigaray, dat ik schreef voor De Groene Amsterdammer: ‘Vrouwspreken’ met trotslippen als tiende deel van de serie Feministische Leeslijst.
Heuglijk nieuws! Alle essays van de serie zijn nu bij elkaar gebracht in een handzaam boek, samengesteld door Marja Pruis en uitgegeven door Das Mag: De nieuwe feministische leeslijst. Verplicht leesvoer uiteraard.
In de zomer van 2017 was ik te gast bij Brainwash radio, waar ik een column uitsprak die – zo ontdek ik nu – nooit op mijn website is verschenen dan wel gearchiveerd. Nu is het ideale moment om dat alsnog te doen, aangezien hij is opgenomen in de bundel ‘Dat kan beter! Nieuwe ideeën over geluk, gelijkheid, vooruitgang en meer’, met stukken van binnen- en buitenlandse filosofen, psychiaters, antropologen, sociologen, journalisten en historici. Ingeklemd tussen Susan Neiman en Naomi Klein vind je mijn bijdrage. Dat kan slechter!
Voor De Groene Amsterdammer schreef ik onlangs over filosofe en psychoanalytica Luce Irigaray, in het bijzonder over Dit geslacht dat niet (één) is.
Ik stel me zo voor dat Luce Irigaray bij zulke hardnekkige ‘macho-mythes’ zin heeft om de straat op te gaan met een kartonnen bord in de hand zoals dat van de oudere dame die werd gefotografeerd bij een protest tegen het verscherpen van abortuswetgeving: ‘I can’t believe I still have to protest this fucking shit.’
‘Pinkpoooooooooooop!’ schreeuwde iemand tegen het eind van mijn Lowlands-lezing
vanuit het publiek. Ik moest lachen, gelukkig, want eigenlijk stond ik met mijn mond
vol tanden. ‘Gast, ben je de weg kwijt of zo,’ werd er geroepen, en: ‘Zit je d’r lekker
aan?’ Pas toen de lezing was afgelopen en ik van het podium de trap af liep, de tent uit
naar de backstage, drong het tot me door. Die jongen had mijn verhaal, over de idioot
als een lichtend voorbeeld in postdigitale tijden, het beste begrepen van alle mensen
in de tent, mijzelf incluis. Hij had de les van de idioot meteen ter harte genomen en
toegepast; hij was de idioot, precies zoals ik had gezegd dat je dat zou moeten zijn.
‘De idioot “communiceert” niet,’ schrijft de Koreaans-Duitse filosoof Byung-
Chul Han in Psychopolitiek. Dat maakt de idioot direct tot een subversieve figuur,
want in onze tijd is communicatie immers het hoogste goed. Niet eens zozeer
vanwege het overbrengen van een boodschap of omdat informatie-uitwisseling zo
belangrijk wordt gevonden. Nee, de almaar opgevoerde communicatie die
vierentwintig uur per dag doorgaat, is wat de wereld van het surveillance-kapitalisme
draaiende houdt. Als iedereen per direct zou stoppen met Facebook en Instagram,
met mailen en appen, als iedereen nú zijn smartphone in de gracht zou gooien, als
met andere woorden de communicatie rigoureus tot staan zou komen, dan zou met
de data ook het kapitaal stoppen te stromen. En niet alleen het kapitaal. De ‘totale
communicatie’ zoals Han het noemt, is ook in het belang van hen die een oogje op ons
willen houden, of het nu de overheid is, de veiligheidsdiensten, of bedrijven als
Cambridge Analytica die met zoveel mogelijk kennis over zoveel mogelijk mensen een
zekere politieke ideologie vooruit proberen helpen.
Om bruikbare data te genereren moet iemand zich bewegen, om afgeluisterd
te worden moet je spreken; stilte en stilstand zijn daarom de dood van de
controlemaatschappij. De idioot weet dat. Gilles Deleuze, schrijvend over de
controlemaatschappij, wees om die reden de idioot aan als voorbeeld, allereerst voor
filosofen: ‘Faire l’idiot’! Wees een idioot! Sindsdien is de communicatie- en
transparantiedwang alleen maar toegenomen en de nood aan ‘vrije ruimtes van het
zwijgen, van de stilte en de eenzaamheid’, zoals Han dat noemt, dus ook. Moeten we
dan echt onze smartphone in de gracht gooien en als middeleeuwse broeders en
zusters de gelofte van het zwijgen afleggen? Nee, dat wordt op den duur ook maar
voorspelbaar. En de idioot is juist in essentie onvoorspelbaar, roept ‘Pinkpop’ in een
Lowlands-tent.
De oer-idioot waar Deleuze naar terugkeert, is die van Dostojevski. Met de
personages van Dostojevski is iets vreemds aan de hand, vertelt Deleuze in ‘Qu’est-ce
que l’acte de création?’, een lezing uit 1987 – ze lijden aan chronische onrust, laten
zich door minieme dingen afleiden. ‘Een personage gaat op pad, de straat op en zegt:
“Tanja, de vrouw van wie ik houd, vraagt om mijn hulp. Ik ga, snel, snel, ze zal sterven
als ik niet naar haar toe ga!” Hij loopt de trap af en komt een vriend tegen of hij ziet
een aangereden hond liggen en hij vergeet alles. Hij vergeet volkomen dat die Tanja
op hem zit te wachten, bezig te sterven. Hij begint te praten, ontmoet weer een
andere kennis, gaat met hem theedrinken en zegt dan plotseling weer: “Tanja wacht
op me, ik moet gaan!”’ Deze personages, zegt Deleuze, zijn constant in de weer met
allerlei noodgevallen en toch is er steeds iets wat nóg dringender is. Maar wat? Dat
ontglipt ze.
Is dat een lichtend voorbeeld? Van hot naar her rennen, mensen in nood
vergeten, in een voortdurende staat van paraatheid verkeren… Ik moet er niet aan
denken. Wat maakt die idioot dan toch tot een navolgenswaardig figuur voor onze
tijd? Dat is zijn fundamentele ondoelmatigheid. Zijn weigering om mee te gaan in de
rationalisering van zijn keuzes en handelingen. Het vertrouwen op intuïtie en het
besef dat intuïtie niet uitgelegd kan worden. En ook: zijn onschuld. De idioot moet
onder geen beding verward worden met een leugenaar. De leugenaar kent de
waarheid en wil die verborgen houden; dat is zijn doel. De leugenaar is nog steeds
aan het communiceren, wil een boodschap aan de man brengen. Hij lokt reacties uit,
probeert te overtuigen en gebruikt de technieken die daarbij voorhanden zijn, precies
zoals de instanties dat graag zien. Donald Trump bijvoorbeeld – of alle andere
mannen uit zijn entourage – mag zich idioot gedragen, met de idioot als filosofisch
concept heeft hij om deze redenen weinig te maken.
De idioot interesseert de waarheid niets. Hij weet dat hij die niet kent en zal
daarom niemand van het tegendeel willen overtuigen. Hij heeft geen boodschap te
verkondigen. Wat hij ons kan leren is volgens de filosofe Isabelle Stengers juist de
waarde van oponthoud, de suspensie van de waarheid. Al is de oer-idioot van
Dostojevski een soort ADHD’er avant la lettre, Stengers wijst erop dat de idioot vooral
vertragend te werk gaat (hoewel te werk gaan veel te doelgericht klinkt). Causale
gevolgtrekkingen, daar heeft hij niets mee. ‘En dus…’ komt niet in zijn vocabulaire
voor. Alles staat open, er kan steeds iets volgen wat niets met het voorgaande te
maken heeft: een ontmoeting met een kennis, een aangereden hond, een kopje thee.
Zo steekt de idioot een stokje in de raderen van de soepele machine die communicatie
tegenwoordig moet zijn. Hij doet je met de mond vol tanden staan en lachen tegelijk,
zoals mij overkwam daar op dat Lowlands-podium. Stamelen en lachen zijn beide
letterlijke vormen van oponthoud in de communicatie, het resultaat van een
onverwachte wending en de opening tot een andere onverwachte wending.
Het idiotisme, stelt Byung-Chul Han, is een praktijk van vrijheid. Misschien wel
een van de weinige praktijken van vrijheid die ons nog resten in een wereld die
verplicht tot voortdurende connectie en communicatie. In de kern bestaat die vrijheid
eruit dat je de noodzaak tot verstaanbaarheid naast je neerlegt. Het is een poëtische
vrijheid, kun je ook zeggen. Bijna een hippie-achtige vrijheid. In de woorden van
Botho Strauss, waarmee ook Han besluit: ‘een bloemenbestaan: eenvoudige opening
naar licht’.