Denken over het kwaad met Bettina Stangneth

De Duitse filosofe Bettina Stangneth weet hoe ze de gemoederen moet bezighouden. Zo’n zes jaar geleden zorgde ze voor opschudding met haar boek over Adolf Eichmann, Eichmann in Argentinië. Eichmann was geen voorbeeld van Hannah Arendts these van ‘de banaliteit van het kwaad’, betoogde ze daarin, maar juist een overtuigd misdadiger die met behulp van zijn intellect het kwaad zo doelmatig mogelijk wist uit te oefenen. In haar nieuwste boek Het kwade denken (vertaling René van Veen) werkt ze deze intellectuele vorm van immoraliteit nader uit. Niemand ontsnapt daarbij aan haar gesel.

Lees verder hieronder of bij Athenaeum: Het kwaad van ons allemaal

Lees ook mijn column Over de twijfel, of: waar ik ’s nachts van wakker schrik, bij wijze van spreken, uitgesproken bij de uitreiking van de Jan Hanlo Essayprijzen 2017 in De Balie, 17 mei 2017, waarin Stangneth ook voorkomt.

Het redelijke kwaad is universeel

‘Het academische kwaad’ noemt Stangneth deze tweede categorie van het kwaad waarin het instrument van de verlichting – de rede – niet ten goede wordt aangewend maar juist om het tegendeel te bewerkstelligen. We kunnen er allemaal wat van; in de meest onschuldige vorm gaat het om de smoesjes die je aanvoert terwijl je wel weet dat je verkeerd hebt gehandeld, en die je afstemt op degene die je tegenover je hebt. In het ergste geval gaat het om wereldleiders die recht lullen wat krom is om zo hun misdrijven te verbergen.

Juist in die universaliteit zit ’m de crux, zoals we van Kant weten: als mens zijn we met de rede begiftigd en die verschaft ons toegang tot de universele morele wet. Maar als de rede ook tot het tegendeel in staat is, dan delen we als mensen net zozeer een aanleg tot het academische kwaad. Daarom is de mens volgens Kant ‘radicaal kwaad’ en daarom is de banaliteit van het kwaad, zoals beschreven door Hannah Arendt en in Het kwade denken hernomen door Stangneth, zo belangrijk om te onderkennen, ook als Eichmann daar niet echt iets mee te maken heeft. Een derde categorie dus:

‘“Radicaal kwaad” is de benaming voor het inzicht dat de mens niet alleen kennis nastreeft om met behulp daarvan zich een weg te vinden in de wereld, maar ook een tactische houding tegenover die kennis in kan nemen, waarbij hij die alleen wanneer hij dat wil bij zijn handelingen betrekt.’

Denken is altijd moreel geladen

Toch ligt juist in het denken – helder denken dat uit jezelf voortkomt, zelfdenken – de remedie, want uiteindelijk vindt het kwaad ‘zijn oorsprong in het niet-denken, dus in een toestand waarin dit individu ervan overtuigd is dat er geen alternatief is voor zijn handelen’. Denken moet collectief bevorderd, uitgeoefend en getoetst worden, maar is vooral een individuele verantwoordelijkheid. Het moreel goede, ‘de moraliteitseis’, ligt immers voor iedereen onder handbereik, onze rede wijst instinctief aan wat het juiste is. ‘De smoesjes zijn op,’ stelt Stangneth, er zijn geen geldige redenen om je niet met het kwaad bezig te willen houden. Hetzelfde kun je zeggen tegen wie zich excuseert door onwetendheid, een slechte jeugd, misschien zelfs zijn brein: geen smoesjes meer, je zult het zelf moeten doen.

Vooral journalisten, filosofen en wetenschappers krijgen ervan langs in Het kwade denken: zij die alles wat ernstig is weglachen onder het mom van ironie, zij die verlekkerd breinspelletjes doen met analytische constructies, en zij die doen alsof objectieve theoretische kennis zonder enige morele grondslag mogelijk is. Stangneth slaat met de moker in op zulke nietsnutten die niet inzien dat denken altijd moreel geladen is, dat slimmigheidjes meestal verborgen bedoelingen hebben (anderen imponeren, bijvoorbeeld).

Waarom niet helderder?

Tegelijk blijft Stangneth vaag en algemeen. Zouden er niet wat namen en rugnummers genoemd kunnen worden? Waar gaat het nu precies over? Zit er achter de mokerslagen niet ook een verborgen bedoeling? Vanwege die vaagheid gaat de controverse over dit boek vooral over de kwaliteit. ‘Misschien wel het belangrijkste boek van het jaar,’ vermeldt de omslag. Bas Heijne schreef een lovend artikel in NRC Handelsblad, maar Hans Achterhuis, Marjan Slob en Carel Peeters hadden in hun besprekingen zo hun bedenkingen, vooral bij de uitwerking van het concept ‘academisch kwaad’.

Dat komt door die bij tijd en wijle moeilijk te doorgronden manier van schrijven van Stangneth. Nu mag dat vaker zo zijn (of lijken) bij filosofische teksten, maar wat inderdaad opvalt is de discrepantie tussen de boodschap die Stangneth met zoveel urgentie en felheid verkondigt, en de vorm waarin die is verpakt. Het gaat haar juist erom te laten zien dat het denken in suboptimale vorm veel kwaad kan aanrichten. Waarom dan niet meer klaarheid van gedachten nagestreefd in dit boek zelf?

Waarom ook hier de ironie er soms duimendik bovenop gelegd, zodat de boodschap niet meer serieus kan worden genomen? Een hersenkraker van jewelste, waar misschien maar één antwoord op te geven is. ‘Waarom houden we ons niet aan onze eigen morele eis,’ zo vraagt Stangneth in haar inleiding. Kant wist het al: ‘Omdat de mens daar nu eenmaal toe in staat is.’


Geplaatst

in

door

Tags: