Meerstemmige filosofie: over ‘Onszelf voorbij’ in De Groene

Ik schreef in De Groene Amsterdammer over het filosofische essay-drieluik Onszelf voorbij van Lisa Doeland, Elize de Mul en Naomi Jacobs. Lezen doe je hieronder of bij De Groene: Kom uit je bubbel.

Drie auteurs die zich in essayvorm buigen over één onderwerp, bijeengebracht en voorzien van een inleidend kader: het is de beproefde methode van de interessante Trios-serie van Chicago University Press. Filosofen zoals Slavoj Zizek, Timothy Morton en binnenkort Wendy Brown droegen al bij aan drieluiken over de naaste, het niets en autoritarisme. Het interessante van de opzet is de nevenschikking van de teksten. Iedere auteur heeft zijn eigen specialisme en dat is prima. Ze hoeven geen consensus te bereiken, laat de lezer de verbindingen maar leggen. Het past bij deze tijd van meervoudige perspectieven en relatieve waarheden.

Het is heugelijk om te zien dat de vorm hier in Nederland navolging vindt. En niet zomaar. Waar de Amerikaanse pendant pas bij de vijfde editie eraan toekwam om een vrouw in de reeks op te nemen, is Onszelf voorbij: Kijken naar wat we liever niet zien geschreven door drie filosofes: Naomi Jacobs, Elize de Mul en Lisa Doeland. En waar ‘Trios’ overduidelijk academisch is, is dit naar goed Nederlands gebruik een filosofisch boek voor het algemene publiek.

De ambities zijn groot, zo blijkt uit de inleiding: Onszelf voorbij wil de wereld niet alleen beschrijven maar ook duwtje in de gewenste richting geven, naar voorbeeld van George Orwell en Friedrich Nietzsche – maar ook Marx’ uitspraak indachtig dat filosofen de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd hebben en het er nu op aankomt haar te veranderen. En de wereld is nogal aan verandering toe. De problemen zijn echter zó groot dat ze ons verlamd achterlaten. Onszelf voorbij volgt hier Thijs Lijster en zijn diagnose van een ‘grote vlucht inwaarts’: geconfronteerd met gigantische problemen zoals klimaatverandering trekt de mens zich in zichzelf terug. Kort gezegd: de wereld gaat naar de gallemiezen en wij zitten ondertussen selfies te maken. Die alarmerende boodschap geeft aanleiding tot de oproep ‘onszelf voorbij’ te gaan en te ‘kijken naar wat we liever niet zien’.

De transcendentie van het ik, om het met een filosofische term uit te drukken – een term die overigens niet in het boek terugkomt – krijgt op verschillende manieren gestalte. Naomi Jacobs pleit er in het eerste essay ‘Boven op de Toverberg: Over durven verdwalen in het donker’ voor onze hang naar ‘cognitive closure’ te doorbreken en te leren omgaan met onzekerheid. Dat zou hoop geven op een toekomst waarin wél iets te veranderen is. Het essay is opvallend korter dan de andere twee en wellicht is dat de reden dat het minder de diepte in gaat. Jacobs herneemt de zorgelijke diagnose van het nu, maar blijft wel wat in algemeenheden hangen: ‘Ontdaan van de vroeger vanzelfsprekende bescherming van sterke instituties en dichte sociale banden zijn we als individu kwetsbaar en broos geworden.’ Tja, is dat zo, zijn we dat? In dit soort vage duidingen van de tijdgeest ligt ook altijd vingerwijzen op de loer: ‘Je hoeft maar een blik te werpen op je eigen Facebook-tijdlijn om een voorbeeld te zien van zo’n overtuigingssysteem waarin je eigen opvattingen en ideeën bevestigd en herhaald worden.’ Heeft Jacobs op mijn Facebook-tijdlijn kunnen kijken? Nee, natuurlijk. Bovendien is het welbekende concept van de filterbubbel, waar Jacobs hier naar verwijst, inmiddels door onderzoekers genuanceerd.

Tegen het einde wint het essay aan kracht. Die ‘cognitive closure’ zorgt ervoor dat de mens altijd op zoek gaat naar redenen die een verhaal ‘sluitend’ kunnen maken, ook al zijn die redenen zonder grond. Onzekerheden zijn eng en willen we zo snel mogelijk oplossen. Toch zouden we onzekerheid moeten leren omarmen, aldus Jacobs. Daar krijg je dan ook iets moois voor terug: hoop. ‘Hoop positioneert zichzelf in de premisse dat we niet weten wat er staat te gebeuren en dat precies in dat gebied van onzekerheid ruimte is tot handelen.’ Als we uit de verlamming willen breken waar de wereldproblemen ons in hebben gestort is dit de eerste stap. Zelfs het verloop van de klimaatcrisis is immers niet met zekerheid te voorspellen. Maar al moeten we onszelf voorbij, het lijkt erop dat het allemaal mijn eigen verantwoordelijkheid is: ík moet uit mijn bubbel breken, ík moet me niet laten verleiden door verzonnen verklaringen, ík moet het lef hebben om te blijven hopen. Maar zal dat echt iets uitmaken als de samenleving en politiek georganiseerd blijven volgens rekenkundige modellen die juist wel de toekomst zeggen te voorspellen?

Elize de Mul presenteert met haar essay over de selfie, ‘De wereld in selfies: Nostalgie naar het heden’, een meer toegespitste analyse van de tijdgeest. Met schwung gaat ze op zoek naar het antwoord op de vraag waarom we in vredesnaam zo gefascineerd zijn door ons zelfportret. ’De mens is een eigenaardig wezen, een dier dat evolutionair bedeeld werd met het curieuze vermogen aan zichzelf voorbij te gaan.’ De fotografie is daar maar een recente extensie van en de selfie is een nóg nieuwer instrument van transcendentie. Want dat is wat een foto, en zeker een selfie, doet: die plaatst de gefotografeerde op een afstandje, maakt van haar een object waar je met verwondering naar kunt kijken. Hedendaagse fotobewerkingen leggen daar nog een laagje overheen van nostalgie. Op Instagramselfies zien we eruit als een familielid van onszelf uit het verleden. Of beter: alsof we vanuit de toekomst terugkijken op onszelf, een ver familielid uit die rare tijd begin 21e eeuw. ‘De selfie past dan ook goed binnen het wetenschappelijke, objectiverende denken dat haar wortels heeft in de verlichting,’ schrijft De Mul. ‘Ook de wijze waarop we onszelf leren kennen is aan objectivering onderhevig; we leren onszelf kennen via een omweg. De selfie is een van die omwegen naar ons zelf.’ Dat is een aardige omkering van de normale blik op de selfie als zelfingenomen puberfenomeen.

Selfies zijn ook een vorm van ‘cognitive closure’, ze creëren ‘een plek waar we ons veilig kunnen wanen, waar enge zaken en de onduidelijke toekomst worden vervangen door de warme tinten van een filter.’ We weten inmiddels natuurlijk al te goed dat die veiligheid schijn is, dat ons snuggelen onder het fleecedekentie van Instagram en Facebook tegelijkertijd andere doelen dient die buiten onszelf liggen. Graag had ik hier dan ook iets gelezen over de portretten die onze laptops en telefoons van ons faciliteren en die datahandelaren en advertentiebedrijven zoals Cambridge Analytica en Facebook van ons bijhouden. De allernieuwste selfie is misschien wel degene die je met veel moeite downloadt uit de archieven van Google en Facebook. Hoe zouden we kunnen losbreken uit de ‘coginitive closure’ waarin Facebook ons gevangen houdt, niet door middel van een filterbubbel, maar door ons te profileren als potentiële FvD-stemmer, aankomende ouder of geheide wanbetaler?

We laten enorme hopen selfies achter als we er zelf straks niet meer zijn. En al is over de duurzaamheid van de servers waarop al die gegevens bewaard worden ook veel te zeggen, de fysieke hoop afval die we op aarde achterlaten is nog zorgwekkender. In ‘De schaduwzijde van onze verlangens: Over afval en andere spoken’ bedrijft Lisa Doeland een filosofie van het afval, wat op zichzelf al prettig verrassend is. Al die rotzooi die achterblijft van verpakkingen, hebbedingetjes, speelgoed dat na een paar keer spelen kapot gaat en kleren die na een paar keer dragen uit vorm zijn, dringt zich inmiddels letterlijk aan ons op. Afval is iets wat we liever niet onder ogen willen komen, maar de tijd van ontkenning is voorbij, we zullen wel moeten. Plastic, zo weten we inmiddels, achtervolgt ons door in drinkwater en voedsel op te duiken, ook al zien we het niet. We kunnen afval daarom begrijpen als iets spookachtigs, aldus Doeland: ‘Hoe harder we ons best doen om het uit te bannen, hoe hardnekkiger het terugkeert.’ Ze baseert zich daarbij onder anderen op Jacques Derrida en zijn ’hauntologie’. Ook afval verdient een analyse als ‘spokologie’: we doen het weg, maar het verdwijnt niet.

Dingen die je blijven achtervolgen moet je op een gegeven moment in de ogen kijken, juist daarom hebben we een filosofie van het afval nodig. Het levert allerlei fascinerende ideeën op. Zo schrijft Doeland: ‘om afval te kunnen worden, [moet het] eerst iets anders geweest. Afval is het gevolg van een verbroken relatie.’ Die haast poëtische zin zegt iets over de aard van dingen die tegenwoordig zo makkelijk veranderen in ‘spul’, en over de relatie die we tot die dingen hebben. Vaak zijn ze al direct na aankoop waardeloos geworden; het gaat om het kopen en niet om het bezit. Het verkennen van onze relatie tot de dingen – onderwerp van de hedendaagse filosofische stroming van de object-georiënteerde ontologie – is een duidelijke manier van voorbijgaan aan onszelf. Je kunt bijvoorbeeld proberen om meer waarde te hechten aan voorwerpen, zelfs kapotte, door ze niet in een la weg te stoppen maar uit te stallen. Of het voor de plasticsoep iets uit zal maken, blijft de vraag.

Zo op een rij lijken deze essays een drietrapsraket te vormen: in de eerste stap wordt de psychologische opmaak van ‘cognitive closure’ doorbroken, in de tweede stap zetten we onszelf letterlijk op afstand via het beeld, en in de derde stap kunnen we dan de wereld als betekenisvolle partner tegemoet treden. De vorm van de nevenschikking daagt uit om daar al lezende actief ideeën aan toe te voegen, of om te ‘tegendenken’ zoals Hans Achterhuis dat noemt. Mij blijft de vraag achtervolgen of we met deze drietrapsraket echt onszelf voorbij zullen gaan. Ik word aangesproken op het veranderen van mijn eigen denken en mijn eigen handelen, maar moeten we niet ook, als we de wereld willen veranderen en de vlucht inwaarts willen keren, boven onszelf grijpen, naar instituties, wetten en collectiviteit? Een volgende ‘trios’ kan daar misschien over gaan.

 


Geplaatst

in

door

Tags: