Oorbellen, buiken en eenzaamheid – Doina Ioanid

Dia01

Lezing gehouden bij de presentatie van Oorbellen, buiken en eenzaamheid van Doina Ioanid (vertaling Jan Mysjkin), 15 juni 2013 in Perdu, Amsterdam. De bundel bestellen kan hier.

Goedenavond, beste mensen. Ik ben begonnen met het voorlezen van het openingshoofdstuk uit een ander boek dan hier vanavond gepresenteerd wordt en zal uitleggen waarom. Max Blecher en zijn Avonturen in de alledaagse onwerkelijkheid zijn de aanleiding waarom ik hier sta om u iets te vertellen over het dichterlijke werk van Doina Ioanid. Deze korte roman, die verscheen in 1936, en in de vertaling van Jan Mysjkin een paar jaar geleden uitkwam, heb ik twee keer gerecenseerd. Eén keer in een geschreven stuk, en daarnaast in een persoonlijk filmpje. Zo bijzonder vond en vind ik hem en zo vreselijk is het dat er niet meer aandacht voor Blechers werk is. Nu heeft Jan Mysjkin de wonderbaarlijke poëzie van Ioanid vertaald. Hij noemt haar werk met een verwijzing naar de roman van Blecher eveneens handelend over de ‘alledaagse onwerkelijkheid’. Dus dat leek de organisatie en mijzelf een goed startpunt voor een korte verkenning van dit mij voorheen totaal onbekende dichterlijke oeuvre.

Dia02

‘Wanneer ik langdurig naar een vast punt op de muur staar, kan het gebeuren dat ik niet meer weet wie of waar ik ben.’ Bij Max Blecher valt de hoofdpersoon voortdurend, vanaf de eerste zin, ten prooi aan versplintering, of misschien moet ik zeggen, kijkend naar de omslag – versnippering. Alsof hij een flinterdun figuur van papier is, waar de werkelijkheid stukken uit knipt.

Zijn beschrijvingen klinken soms als de toestand van een psychose, waarin de jongeman terugvalt in de wereld in haar rauwe staat van zijn, voordat wij mensen er met onze denkpatronen ordening en kleur in aanbrengen. De bewustzijnstoestand die in contact staat met de werkelijkheid voor de intrede van Kantiaanse categorieën, om het ingewikkeld te zeggen: hoogte, breedte, diepte vooral, maar ook het kleurenspectrum (de werkelijkheid in grijstinten en tweedimensionaal, zoals de hond hem schijnt te zien) en natuurlijk herinneringen, associaties, taal. Ik heb overigens weleens gehoord dat je deze toestand ook kunt bereiken door langdurige meditatie, dus pas maar op met de yoga-hype. De dingen zoals ze zijn, de werkelijkheid zoals ze is. Zoals we die eigenlijk nooit kunnen kennen, omdat kennen precies betekent: al die ordeningen en kleuren aanbrengen.

Dia03

Het is altijd lastig te spreken van invloeden onder schrijvers, zeker wanneer een van hen zelf lijfelijk aanwezig is. Op Jan Mysjkin durf ik te vertrouwen als hij die invloed benoemt, maar laat ik zelf spreken van een echo van Blecher die hoorbaar is als Ioanid schrijft: ‘een permanent heden, zonder herinneringen of biografie, compleet leeg’. Haar gedichten zijn te lezen als een verkenning van de wereld als dit permanente heden, waarin toch ook onmiskenbaar de tijd verstrijkt.

Het is een wereld waarin je jezelf niet meer herkent in de spiegel. Steeds is er het gevaar dat je zult wegsmelten als gevallen ijsjes liggend op de vloer in de zon. Alles is vloeibaar, of kan dat elk moment worden. Het enige wat je hebt om daar weerstand aan te bieden is je lichaam (hoewel het lichaam tegelijk door datzelfde gevaar van wegsmelting bedreigd wordt – het is vechten tegen de bierkaai met als wapen de bierkaai). Door je lichaam te voelen bestaat er toch een soort vastheid of eenheid in een verder weke wereld.

Dia06

Blechers jongen is niet sterk genoeg daarvoor, hij laat zich steeds weer overrompelen door de werkelijkheid, door de dingen. Ioanids vrouw laat dat niet zo makkelijk gebeuren, zij gaat de vloeibaarheid te lijf, letterlijk. Bijvoorbeeld door haar nagels erin te zetten. Nagels zijn bij uitstek in te zetten als wapen in de strijd. Als je met je nagels scheuren maakt, in jezelf of liever in een ander, liefst nog in een man, lever je bewijs tegen de vloeibaarheid. Maar je werkt door het scheuren natuurlijk ook de versplintering in de hand.

Dia09

Het weke van het lijf, en van de huid die dat lijf omvat, moet zo steeds getest worden, bekrachtigd. Zoals Ioanid in een gedicht schrijft, door ‘een mes te wetten langs de lijnen van je hand’. Bij Blecher worden de dingen levend, of in elk geval organisch en weten ze hem te overweldigen tot hij als een plasje neerzijgt om pas weer tot leven te komen als de dingen zich terugtrekken. Dat is bij Ioanid anders. Er is al vanaf het begin leven, vlees, huid, dijen en nagels. De bundel opent: ‘Op een zonnige dag. De werkelijkheid van licht korrelige billen.’

Maar in plaats van warmte of nabijheid – zoals bij Blecher de dingen mysterieus blijven maar door die bloedende levendigheid toch naderbij komen, soms te dichtbij – is er bij Ioanid eerder vervreemding tegenover al die lichamelijkheid. Blecher zoekt toenadering tot de dingen en wordt verstoten door de materie, Ioanid zoekt misschien wel afstand tot de mensen, maar wordt er ook van verstoten. Is dat niet erger: afstand zoeken en dan verstoten worden?

Dia12

(Ik moet ook denken aan Het Boek van Bruno Schulz, waar alles tot leven komt en toch op afstand blijft, in een soort stoffig-zonnig-diffuse schemering. Het Boek, dat de jongen mateloos fascineert, dat vol staat met wonderlijke afbeeldingen en haast mythische vertellingen – en dat later een catalogus blijkt van huis-tuin-en-keuken zaken, zeg maar gewoon een reclamefoldertje.)

Nu laat ik Max Blecher, Bruno Schulz, de kindertijd en de epileptische ervaringen even voor wat ze zijn.

Onlangs verscheen een artikel dat driftig door mijn twitter timeline werd verspreid: Does Great Literature Make Us Better? van Gregory Currie, New York Times, juni 2013. Het gaat, dat mag duidelijk zijn, over de vraag of literatuur ons, lezers, goede mensen maakt. ‘You agree with me, I expect,’ schrijft de auteur, ’that exposure to challenging works of literary fiction is good for us.’ Dat is een thema waar ik me ook veel mee bezig heb gehouden. Currie benadert de eeuwige vraag als een wetenschappelijke speurneus op zoek naar experimenteel bewijs. We willen het zo graag geloven (alsjeblieft, laat ons lezers niet de losers zijn), maar nee, moet de speurneus na een rondgang langs wetenschappelijke experimenten concluderen, de literatuur maakt ons niet beter. Het is niet bewezen en waarschijnlijk ook niet te bewijzen.

Interessant, maar ondertussen, ergens in de loop van het detectivewerk, sluipt er in het essay iets onbestemds. Want wat betekent die vraag in de titel, Does Great Literature Make Us Better? Het gaat natuurlijk niet om de geneeskrachtige werking – dat je door het lezen van Proust een koudje kunt verhelpen. ‘Maakt literatuur ons beter’ betekent hier: maakt literatuur ons moreel hoogstaandere mensen. Het gaat Currie om morele ontwikkeling. Om het kunnen onderscheiden van goed en kwaad. Om het overdragen van een moraal. Maar is dat de meest belangwekkende betekenis van ‘de lezer als een beter mens’? Ik dacht aan Blecher en Ioanid, die ik net had gelezen en herlezen. En aan een film, die ik jaren geleden zag, Reality Bites.

Dia16

De 23-jarige Winona Ryder komt daarin op een sollicitatiegesprek bij een tv-programma. Eén vraag krijgt ze van de talkshowhost: ‘Define irony’. Oei. ‘It’s uh, when something is… ironic,’ zegt Ryder. ‘I can’t really define irony, but I know it when I see it.’ Die baan kan ze op haar buik schrijven natuurlijk. Dan gaat ze uithuilen bij haar beste vriend op wie ze stiekem verliefd is, Ethan Hawke. Gefrustreerd: ‘I mean, can you define irony?’ Waarop hij antwoordt: ‘It’s when the actual meaning is the complete opposite from the literal meaning.’ Oh ja.

Ik hou van deze scène omdat ik sindsdien de uitdrukking ‘define irony’ kan gebruiken. De vraag, dacht ik tijdens het lezen van het artikel, is ‘define morality’. Definieer je het als ‘goed en kwaad kunnen onderscheiden? Dan heb je bij de literatuur niets te zoeken. Dat voelt onbevredigend, voor iemand die literatuur en filosofie studeerde en nu ethiek doceert. Is het zo makkelijk voor eens en voor al bepaald? Nee, je wordt geen beter mens van lezen, als je ‘beter’ op die ietwat bekrompen manier opvat. Maar hoe moet ik de ethische beweging dan begrijpen die ik voel bij het lezen van poëzie zoals die van Ioanid?

Dia22

Allereerst, ik zou me in haar moeten kunnen verplaatsen. Ergens tussen de dertig en de in-de-dertig (laat ik het daarbij houden). Mannen, lichaam, eenzaamheid, versplintering, liefde. Ja, daar verplaats ik mij in. Maar eerder leer ik bij haar over het kwaad in de wereld dan over het goede. Neem deze ‘les’: ‘Je moet de angst in je bedwingen, hem diep in je begraven en hem vooral niet tot vlak onder je huid laten komen!’ (Daar heb je die weke huid weer, waar de angst gewoon doorheen breekt als ze te dicht onder de oppervlakte geraakt.) Nog een bewijs geleverd: literatuur maakt ons niet tot goede mensen?

Gelukkig helpt Ioanid daarop toepasselijk te antwoorden als ze schrijft: ‘Maar wat moet je met zo’n flutwijsheid?’ Kunnen we ‘betere mensen’ niet ook op een andere manier opvatten? Niet als mensen die moreel aanvaardbare keuzes maken, maar als mensen die beter werken, zoals een apparaat beter kan werken, die beter de wereld begrijpen, zich beter tot de epileptische werkelijkheid verhouden…

Dia25

Blecher gaf ons een ervaring van versplintering, Ioanid laat je de weke huid voelen van een ergens-in-de-dertig-vrouw, de huid die tegelijk het weke bij elkaar moet houden. Als je dan de vraag stelt wat experimenteel bewezen is? Nou, dat de werkelijkheid buiten onze hersens versplinterd is, verstoken van rationele categorieën, diepte, kleur (dit is uiteraard een contradictio in terminis, buiten onze hersens kan niets bewezen worden). Lees daarvoor bijvoorbeeld het intrigerende boek van de naamgenoot van deze schilder, Thomas Metzinger. De ervaring van die wereld vinden we in deze literatuur. De auteurs laten zien hoe je je daartoe kunt verhouden, en ook dat is een ethische verhouding, zelfs als het mislukt.

Dia26

Misschien worden we dan wel mensen die beter werken. Beter in linkse hoeken uitdelen en beter het incasseren. Define morality? Dit is ook een definitie van moraliteit. Literatuur maakt ons niet moreel betere mensen, maar beter in het ervaren van het leven. Dat mag je wat mij betreft ook van Ioanid zeggen. (Vandaag las ik nog in een ander artikel: ‘A trio of University of Toronto scholars, report that people who have just read a short story have less need for what psychologists call “cognitive closure.’ Tja, laat dat soort onderzoek maar voor wat het waard is, denk ik, maar de volgende beschrijving van wat literatuur vermag is te mooi om niet te onthouden: ‘literature induces an ease with the unknown’.)

Een verruiming van de ervaring in epileptische, vloeibare, weke werkelijkheid. Angst, eenzaamheid en gebroken hart huid. Maar moraliteit definiëren ho maar, gelukkig wagen dichters zich daar niet aan, ook Ioanid niet. Hier moeten we het mee doen:

‘Op een dag zal ik even onverschillig zijn als zij. Misschien is dat de enige goede boodschap.’

Tot slot een gedicht.
‘Naast jou ben ik een en al poezig en trots. Niemand kan zich met mij vergelijken. Want alleen voor mij bestaat je groene blik, die lijkt op eindeloze theeplantages in Kenia. En je handen zijn precies gemaakt voor mijn welvingen (of misschien hebben mijn welvingen zich onder jouw palmen gevormd). Want vóór de dood me in welk plekje van mijn lichaam ook komt halen, kan ik verzinken in de plooien van je scherpe geur en me aanschurken tegen je huid tot ze flinterdun en roodgloeiend zal zijn. Het licht van mijn nachten. En misschien, wie weet, zullen onze gepaarde lichamen – een enkele, onmogelijk op het spoor te komen geur – de dood misleiden, gewoon omdat hij er niet in slaagt ons te herkennen.’

Images: Retronaut.com (selectie)


Geplaatst

in

door