Schermwegen: over digitale literatuur

Voor de presentatie van de Literatuur op het scherm-projecten van het Letterenfonds en Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, schreef ik een essay over wat digitale literatuur literair maakt.

Handwerken kan ik niet en het is te koud om te tuinieren. Om weg te komen van alle schermen waag ik me aan een legpuzzel, even analoog als breinaald en snoeischaar. Het geeft een zen-achtige kalmte, is verslavend en volslagen nutteloos. Hoewel, ik kies niet voor niets een afbeelding van Van Gogh. Straks, als alle duizend stukjes passen, heb ik avondenlang met een kunstwerk doorgebracht. Elke verfstreek van ‘Landweg in de Provence bij nacht’ heb ik bestudeerd, ik kan vertellen over de verschillende hoeken waaronder die streken zijn gezet, waar ze dikker zijn en waar dunner, welke kleuren de boom in zich draagt, de velden, het huis, de weg en de maan. De gemiddelde museumbezoeker besteedt seconden aan een kunstwerk, ik heb er een dozijn uren op zitten.

Lees verder hieronder of bij het Letterenfonds

Schermwegen: over digitale literatuur 

Miriam Rasch – 24 april 2019

Handwerken kan ik niet en het is te koud om te tuinieren. Om weg te komen van alle schermen waag ik me aan een legpuzzel, even analoog als breinaald en snoeischaar. Het geeft een zen-achtige kalmte, is verslavend en volslagen nutteloos. Hoewel, ik kies niet voor niets een afbeelding van Van Gogh. Straks, als alle duizend stukjes passen, heb ik avondenlang met een kunstwerk doorgebracht. Elke verfstreek van ‘Landweg in de Provence bij nacht’ heb ik bestudeerd, ik kan vertellen over de verschillende hoeken waaronder die streken zijn gezet, waar ze dikker zijn en waar dunner, welke kleuren de boom in zich draagt, de velden, het huis, de weg en de maan. De gemiddelde museumbezoeker besteedt seconden aan een kunstwerk, ik heb er een dozijn uren op zitten.

De puzzel met z’n vertragende werking biedt een schuilplaats in deze geaccelereerde tijden. Toch hoef je daarvoor niet eens de schermen opzij te leggen. Mijn gepuzzel herinnerde me aan Omby, een app die je de hele Moby Dick zin voor zin voorschotelt, met steeds een paar door elkaar gehusselde woorden die je in de goede volgorde moet schuiven. Hetzelfde drag-and-drop-principe zit in de app Puzzling Poetry, waarin je gedichten bij elkaar schuift. Ik heb zo mijn verslaafde periodes en deze apps horen in het rijtje met verdovende middelen thuis. Ik herlas de mysterieuze laatste zinnen van Moby Dick opnieuw en opnieuw, in één week herkauwde ik gedicht na gedicht, ook, in mijn honger naar meer, in het Duits. 

Omby (l) en Puzzling Poetry (r)

Van technische innovatie moeten deze apps het niet zozeer hebben, maar ze weten, net als de Van Gogh-puzzel, het materiaal van de kunst op te poetsen tot het als nieuw, zelfs bijna onherkenbaar schijnt, en de stukjes voorzien van extra diepte op hun plaats vallen. Om mij als lezer naar binnen te trekken zijn technologische hoogstandjes blijkbaar niet nodig. Trouwens, als de literatuur iets leert, dan is het dat een zeer eenvoudige techniek – de codex – ongebreideld experiment en vernieuwing toelaat. Het boek gaat niet voor niets zo lang mee, het is een superduurzame, handige uitvinding. 

Der Geheimdienst liest mit…

Vernieuwende technologie kan dan ook zomaar die handigheid tegenwerken. Op aanraden van een collega las ik bijvoorbeeld het digitale spookverhaal ‘Breathe’, geschreven door Kate Pullinger en geproduceerd door Visual Editions, de Londense uitgever die in samenwerking met Google een innovatieve reeks e-boeken uitgeeft. Ik begreep niet wat er nu zo bijzonder was aan deze productie, die ik moest lezen met mijn telefoon in de hand en waarin ik niet meer snufjes ontdekte dan bewegende tekst en wat achtergrondbeeld. Of ik niet mijn eigen kamer had teruggevonden op het scherm, vroeg mijn collega, en bleken de personages zich niet spookachtig dicht bij mijn eigen locatie op te houden? Het bleek dat het verhaal een gepersonaliseerde leeservaring bood, maar wel alleen als je toegang gaf tot je camera en je locatiegegevens, wat ik uit automatisme had geweigerd. Ik moest denken aan de woorden van de Duitse schrijver Jan Kuhlbrodt over het lezen op de smartphone: ‘Der Geheimdienst liest mit.’ Moest de uitgever nu ook al meelezen? 

In deze apps en verhalen is de tekst integraal verbonden met hun digitale medium, of andersom gezegd: op papier zouden ze een geheel andere ervaring geven. Die verknooptheid maakt ze stuk voor stuk voorbeelden van digitale literatuur.

Geschiedenis van de digitale literatuur

Vergeleken met de codex staat de geschiedenis van de digitale literatuur nog in de kinderschoenen. Niettemin is het geëxperimenteer ermee zo oud als de computer en gaat ze dus verder terug dan de meeste mensen denken. In de jaren zestig verspreidde de computer zich over universiteiten en kantoren en gepaard aan het ontwikkelen van serieuze software-applicaties testten nerds met een artistieke inslag de kunstzinnige mogelijkheden van die kolossen. Ze fabriceerden fractale beelden, hallucinerende patronen, en ja ook woorden, zinnen en gedichten, op z’n gunstigst te appreciëren als ready made of surrealistische écriture automatique 2.0. Met het web en vervolgens de sociale media evolueerde het literaire experiment vrolijk door, waardoor we volgens een recent onderzoeksartikel zelfs in de derde generatie digitale literatuur zijn beland. (Wellicht luidt de droom om met machine learning-technieken literatuur te generereninmiddels alweer de vierde fase in, maar dat is een verhaal voor een andere keer.) 

Het blijft wachten op een doorbraak tot de mainstream. Digitale literatuur blijft avant-gardistisch, zoals de conceptuele woordkunst van Kenneth Goldsmith, die zich niet bekommert om de lezer maar om het ‘verplaatsen van informatie’. Of ze is verbannen naar het domein van de lectuur, zoals de gigantische hoeveelheid fanfiction laat zien die ver buiten het literaire centrum geschreven wordt. Wat zit er tussen die polen? Is zoiets als ‘mainstream’ digitale literatuur voor te stellen?

The medium is the message

In een essay over zijn ervaringen als digitale lezer onderzoekt Arjen Mulder eenzelfde vraag aan de hand van Marshall McLuhans adagium ‘the medium is the message’. Dat stelt dat de technische opmaak van het medium belangrijker is dan de boodschap die erin verpakt is, omdat die boodschap nu eenmaal niets is zonder die verpakking. Mulder leest meerdelige naturalistische romans, zijn jeugdliefde Pavese, de hedendaagse mystiek van Lispector. Steeds wordt de ervaring van het lezen doorslaggevend beïnvloed door het medium van de e-reader, stelt hij. ‘Zo las ik op mijn kobo e-reader Adalbert Stifters negentiende-eeuwse Bildungskolos Der Nachsommer (1857) in een koele Gill Sans, een keihard, kraakhelder lettertje, als in marmer gehakt. De lettergrootte hield ik gering, de regelafstand minimaal. (…) Ik moest er mijn leesbril bij opzetten, maar dat beviel me juist, dat ritueel.’ 

Het verschil tussen het lezen van Adalbert Stifter op een e-reader of in een Oost-Duitse uitgave in vijf banden, lijkt welhaast even groot te zijn als het verschil tussen het luisteren naar Homerus zelf en hem lezen in pocketformaat terwijl je wacht op de trein. En dit gaat om romans van vóór de digitale revolutie. Hoe groot moet die invloed wel niet zijn als een verhaal geschreven is specifiek voor het digitale medium?

Een nieuw medium, zegt McLuhan, zal sommige bestaande elementen versterken en andere doen afsterven. In de scan van Digitale literatuur die in 2017 uitkwam, is interactie met de lezer het element dat het meest versterkt op de voorgrond treedt. (Opvallend is dat er staat: ‘de lezer, kijker of gebruiker’ – met andere woorden, net als bij Goldsmith is lezen geen onlosmakelijk onderdeel van de literatuur.) Interactiviteit kan vele vormen aannemen: schuiven met puzzelstukjes is een voorbeeld, in andere gevallen moet de lezer keuzes maken in het te volgen leespad of zich door een ruimtelijke installatie heen bewegen. De interactie delegeren naar de locatie-instellingen en camera van de smartphone geldt ongetwijfeld ook.

Wat ik mis in zo’n interactieve bepaling van digitale literatuur is het woord ‘taal’. Om een voorbeeld te noemen van een recent experiment met interactieve verhaallijnen: de Black Mirror-aflevering ‘Bandersnatch’ is een op hypertekst gebaseerde ‘choose your own adventure’-vertelling waarin de kijker keuzes krijgt voorgelegd over het verloop van het verhaal. Dit zou niet snel literatuur genoemd worden, digitaal of niet. Literatuur is immers de kunst van het woord, de taal haar materiaal. Een focus op taal roept andersoortige vragen op over wat digitale literatuur is of kan zijn. Wat doet het feit dat mensen online meer schrijven en lezen dan ooit tevoren met de kunst van lezen en schrijven? Is het constante getyp op het priegeltoetsenbord van smartphones, het aanhoudende getweet en gechat van belang voor de literatuur? De eis om aldoor te communiceren moet toch zijn sporen trekken door de letteren.

Van avant-garde naar mainstream

Ik heb weleens beweerd dat avant-garde langzaamaan mainstream is geworden, als je kijkt naar artistieke trends die geboren (en klein gebleven) zijn in de jaren zestig, zeventig, zoals autofictie, life-writing en het gebruik van spreektaal. Kenmerken van een bepaald soort schrijven die in de digitale technologie van bloggen en sociale media een thuis vonden en die misschien wel alweer het nest hebben verlaten. Een van de eerste echte organische mainstream ‘literatuur op het scherm’-periodes die zich afspeelde rond het begin van dit decennium is daar een voorbeeld van: ‘Alt lit’ (een naam met andere associaties dan nu), een Amerikaanse stroming van jonge schrijvers die, oneerbiedig gezegd, de taal van de chat-apps en sociale media tot literatuur promoveerde. Spelfouten, korte zinnen, veel puntjes, afkortingen, geen hoofdletters, scheldwoorden, menigeen zal ervan gruwen, maar via auteurs als Tao Lin en Steve Roggenbruck wist deze op internet ontsproten literatuur toch in elk geval een Amerikaanse sensatie te worden. 

Even snel als de sensatie opkwam ging ze aan interne schandalen van #MeToo-achtige aard weer ten onder. Ook in die zin past ze binnen het tijdgewricht. The New Inquiry gaf onlangs een niet al te flatterend inkijkje in dit brokje recente literatuurgeschiedenis. Al trollend en (minderjarige) vrouwen lastigvallend met onoorbare voorstellen op sociale media, onder invloed van designerdrugs, FOMO en chai latte, in real time verslag doend in een feed vol emo-poëzie vanuit een café in Brooklyn, werd de mainstream literatuur het scherm binnengeleid en vice versa. 

De kleine vorm

Los van de schandalen is het interessant om te zien welke vorm voor zulke digitale literatuur bepalend was en is. De eerder genoemde Jan Kuhlbrodt schreef een mooi boekje hierover, dat ik via mijn e-boekenabonnement van de Duitse uitgeverij Mikrotext in de inbox kreeg: Über die kleine Form. Hij interpreteert de vormtechnische veranderingen van de literaire taal die zich beweegt van papier naar scherm vooral als een inkrimping. De nieuwe literatuur houdt van ‘de kleine vorm’ zoals het aforisme, ook als dat zich aaneenrijgt tot een infinite scroll. Hier ter lande hebben we het voorbeeld van de ZKV van A.L. Snijders, een genre dat bovendien leeft op verschillende kanalen, in de mail, op de radio, in boeken. Een techniek van grote eenvoud, die tegelijk open, complex en hybride is.

Een van mijn favoriete voorbeelden van digitale literatuur – als kunst van het woord – maakt ook gebruik van de kleine vorm: ‘Black Box’, een verhaal van Jennifer Egan dat verscheen op Twitter en later in The New Yorker. Het stamt alweer uit 2012 en bestaat uit een serie tweets (toen nog maximaal 140 tekens) die in de loop van tien dagen werden gepost en als compleet verhaal op de website van The New Yorkerterug te vinden zijn. Zonder Twitter als raamwerk verandert het verhaal van karakter, echter zonder aan karakter in te boeten. Het is een verhaal dat uitnodigt tot herlezen, herkauwen, en, cruciaal, tot een interpretatieve verbinding van vorm en inhoud. De kleine vorm, zo wordt hier ook duidelijk, nodigt uit tot serialiteit, zodat er naast inkrimping net zo goed sprake is van uitdijing. De paradox dat de korte en de lange vorm samengaan is op zichzelf natuurlijk hoogst literair.

‘Literair’

Dat woord ‘literair’, zo suggereerde iemand me, kan ook slaan op een zekere complexiteit, zoals je die juist ziet in series zoals Mad Men of The Sopranos. Er zijn meerdere lagen in te ontdekken; definitieve interpretaties bestaan niet. De verbeeldingskracht van de lezer – of kijker of gebruiker – wordt aangesproken. Misschien ben ik te zeer een purist, maar of je dat literair moet noemen, betwijfel ik. Sommige series, films, games of podcasts zijn misschien kunstzinnig (in het Engels klinkt dat beter: ‘artistic’), maar zijn ze ook ‘letterkunstig’? 

Toch stelt deze betekenis van ‘literair’ een belangrijk punt aan de orde. Literatuur is natuurlijk niet alleen maar kunst met letters, maar gaat ook ergens over. De diepte van de menselijke psyche, de verhouding tussen individu en maatschappij, vrijheid, liefde, engagement. Thematiek zegt iets over het tijdgewricht, dat is ook bij digitale literatuur het geval. Het verhaal van Egan gaat over spionage, schaduwspel, bedrog – elementen van bestaan in het Snowden-tijdperk. Alt Lit schreef over de obsessie met jeugdigheid en seks, narcisme en openbaarheid – het leven in van sociale media doordrenkte tijden. Het spookverhaal van Kate Pullinger vertelt over herinneringen die nooit meer vergeten kunnen worden, de wereld die ongevraagd bij je binnenkomt – de ‘Geheimdienst’ leest nu eenmaal altijd mee. Maar toch blijft dit literair gezien oninteressant als je er niet bij vertelt dat Egan schrijft in het medium van het Snowden-tijdperk, de ego-search van Alt Lit werd verteld in de taal van sociale media en Pullingers verhaal inbreekt op je privacy. 

Wat doet de taal?

Marshall McLuhan stelt niet alleen de vraag wat het medium versterkt, maar ook wat het overbodig maakt. Het medium van het scherm wordt nogal al eens beschuldigd van oppervlakkigheid. Dat zou problematisch zijn voor literatuur die op dat scherm bestaat en niet erbuiten. Trekt het medium ons collectief omlaag, de entertainment in? Dat lijkt me al te rechtlijnig. Want wat doet de taal? Het is opwindend om na te denken over mogelijke richtingen die de taal in de toekomst op kan gaan als ook zij versterkt wordt (en dus niet overbodig gemaakt).

Een van de interessantste ontwikkelingen in het digitale schrijven, wat mij betreft, trekt juist naar de complexiteit toe. Ze gebruikt het fragmentarische en seriële, maar zet die twee kenmerken juist in om serieuze, soms zelfs theoretische verhalen te vertellen. Dat klinkt niet meteen heel digitaal en ook niet direct literair. Het is dan ook eerder postdigitaal te noemen. De grenzen tussen digitaal en analoog, tussen online en offline, zijn verdwenen, evenzeer als grenzen tussen genres. 

Fictie, non-fictie, memoir, what if, sciencefiction, theoryfiction, fictocriticism (excusez les mots): wie maalt erom wat wat is in tijden van fake news, reputatiemanagement en Instagramfilters?

Dit postdigitale genre, zo is te lezen in de bundel The Digital Critic: Literary Culture Online, ‘is the domain of: shadow, paradigm, daemon, parasite, supplement, amateur, elite’. Het bekendste ‘mainstream’ voorbeeld ervan is The Argonauts van Maggie Nelson, waarin narratief, autobiografie, hogere citatenkunde, theoretische beschouwingen en poëtische evocaties elkaar afwisselen. Ja, dat is een roman en geen app of website. Maar het boek opereert in een digitale cultuur waarin kritische theorie en experimentele werken circuleren op Tumblr en in piratenbibliotheken, waarin knippen-en-plakken een dagelijkse handeling is geworden, citaten van schrijvers uit alle tijdperken en culturen worden verzameld in #syllabi, onbekende helden van minderheden of gemarginaliseerde groepen naar voren worden geschoven, waarin jonge schrijvers instantaan op de hoogte zijn van wat er rommelt in hippe subculturen elders. Het is een cultuur van de creatieve, precaire klasse, waarin niemand en dus iedereen professioneel schrijver kan zijn. Online en offline zijn daarin als vanzelfsprekend verbonden.

Citaten uit Maggie Nelsons ‘The Argonauts’

Het digitale medium brengt in dit geval niet zozeer interactiviteit, maar versterkt de confrontatie van verschillende perspectieven en bronnen, het samen schrijven en het gestaag opbouwen van archieven, de herontdekking van oude denkers en de kennismaking met andere tradities. Als een puzzel die niet begint met een rechthoekig kader en een stapel stukjes die hun aangewezen plekje daarin dienen te vinden, groeit deze digitale literaire cultuur steeds verder in onverwachte richtingen, als een wolk, een boom, de bloemen langs de weg en in het veld. Als twee vrienden die ons weldra zullen passeren, de toekomst in.

Dit essay sprak Miriam Rasch op 10 april uit tijdens de presentatie van Literatuur op het Scherm, in het Spring House in Amsterdam.


Geplaatst

in

door

Tags: