In de kerstvakantie las ik drie boeken tegelijk. Dat is niet zo uitzonderlijk, maar de drie pasten wonderwel bij elkaar. De ene was Een tijd voor empathie van Frans de Waal, de andere Wij zijn ons brein van Dick Swaab en ten slotte Niets cadeau van Gerard Visser, waar ik al eerder over berichtte. De eerste twee las ik voor het werk – beide hoogleraren komen bij Studium Generale spreken – de laatste uit belangstelling voor een van ‘de beste boeken van 2010’ (eigenlijk verschenen in 2009). Gedurende mijn lectuur viel me echter op dat de drie eigenlijk rond dezelfde vraag cirkelen. Wat is de mens?
Wij zijn ons brein beschrijft de mens aan de hand van de hersenen. Swaab laat geen twijfel bestaan over zijn definitie van de mens. De inleiding opent: ‘Alles wat we denken, doen en laten gebeurt door onze hersenen. De bouw van deze fantastische machine bepaalt onze mogelijkheden, onze beperkingen en ons karakter; wij zijn onze hersenen.’ Prima, denk je, daar valt niet aan te ontsnappen. Ook als ik iets voel – zeg, een gebroken hart – dan kan ik dat wel ergens in mijn borstkas lokaliseren, maar het voelen, de registratie van de geprikkelde zenuwen en de lokalisatie daarvan in de hartstreek, speelt zich allemaal in de hersenen af.
Zijn de hersenen, en is dus de mens die zijn hersenen is, daarmee ook een machine? Dat woord staat daar niet toevallig maar verwijst naar een van de hevigste discussies uit de filosofie, namelijk over lichaam en geest. Descartes zag het lichaam als een machine, bezield door de geest. Als de geest zoals Swaab beschrijft volledig is terug te voeren op het lichaam, maakt dat van de mens als geheel dan ook een machine? Maar kan een machine mogelijkheden voortbrengen? Is een mogelijkheid niet het tegendeel van iets mechanisch?
Dieren zouden volgens Descartes ook machines zijn. Frans de Waal beschrijft de mens vanuit zijn onderzoek naar dieren. Het gaat hem in Een tijd voor empathie om de biologische oorsprong van uitingen van hulp, troost, altruïsme en empathie. Ik zeg maar heel neutraal ‘uitingen’ want ook bij hem gaat het om lichamelijke reacties en niet om iets ondefinieerbaars als ‘gevoelens’. Die lichamelijke reacties zijn in de evolutie voorgeprogrammeerd, zoals het brein dat ook is. Maar waar ligt de scheidslijn tussen een uiting en een gevoel? Ik vind het mooi dat De Waal het niet schuwt om te spreken over gevoelens bij dieren als hij vele ontroerende anekdotes opdist, bijvoorbeeld over een alfa-aap die een eendengezinnetje uit het water redt.
De mogelijkheden krijgen bij De Waal meer ruimte. Als we beschikken over de juiste informatie, kunnen we daar gebruik van maken, zegt hij. Door de nadruk te leggen op de empathische vermogens die we van nature hebben, die ontwikkeld zijn gedurende miljoenen jaren evolutie, is het mogelijk om het menselijke samenleven die kant op te sturen. Dat de mens een dier is, wordt meestal gezegd om de wrede en agressieve kant van de mens te beschrijven. Dat kan ook anders. Ik vraag me af wat Swaab daarvan vindt (misschien kan ik het hem vragen als hij bij Studium Generale komt).
Zo is de scheiding tussen lichaam en geest en die tussen mens en dier weggeschreven. En ook de scheiding tussen nature en nurture. Wat is aangeboren en wat is aangeleerd? Bij het lezen van Wij zijn ons brein leek me dat opeens een onzinnige vraag. Het karakter is voorgeprogrammeerd in de hersenen, niet alleen door de genen die je meekrijgt, maar ook door wat er in de baarmoeder gebeurt. Opvoeders hebben echter ook een karakter – dat bepaalt toch juist hoe zijn hun nageslacht opvoeden. Opvoeding en brein vallen samen.
Ook Gerard Visser gaat in Niets cadeau, een filosofisch essay over de ziel uit van de eenheid van lichaam en geest. Sterker nog, hij vertrekt vanuit de lichamelijke ervaring, die nergens en overal gelokaliseerd is. Ongeveer, zo stel ik me voor, zoals ook dieren de wereld ervaren. Als een uitgestrektheid die in haar totaliteit tot je komt, een openheid zwanger van mogelijkheden. Hij geeft het voorbeeld van een hond die aan je been snuffelt. Je denkt niet na over wat er gebeurt, hoeft zelfs niet naar beneden te kijken om te constateren dat het om een hond gaat. Je voelt direct een reactie die zowel lichamelijk als geestelijk is: genegenheid, angst, ergernis of wat dan ook.
Hoe komt die ervaring tot stand? Via de machine van de hersenen, uit een oeroud evolutionair instinct of ligt daarin iets als een ziel verborgen? Opnieuw gaat het hier om mogelijkheden. De ziel – en nu zeg ik het in mijn eigen woorden – is een optelsom van gerealiseerde mogelijkheden. Én je verhouding tot nog openstaande mogelijkheden. Eigenlijk staan zelfs gerealiseerde mogelijkheden nog open, want ook met het verleden sta je in een dynamische verhouding die kan veranderen. Nog een grens geslecht. Het antwoord van Visser op de vraag ‘Wat is een mens?’ is een nieuwe vraag: ‘Wie is de mens?’ Een mens is geen wat maar een wie.
Hoe hier een einde aan te breien? Niet, denk ik. De drie boeken zijn de punten van een driehoek en ergens daarbinnen zit de mens gevangen. Je bent je brein, een zeer complexe machine die onderhevig is aan allerlei controleerbare en oncontroleerbare invloeden. Je bent een dier, waarin rare evolutionaire overblijfselen huizen. En je bent een ‘wie’, die van niets iets kan maken.