Jobhoppen, relatiehoppen en religieshoppen, daaruit bestaat het leven tegenwoordig. Vaste relaties hebben we als ketens van ons af geworpen om ons helemaal te richten op vrijheid en zelfontplooiing. Daarmee hebben we echter een hoop waardevols weggegooid, dat niet zo makkelijk weer te hervinden is. Richard Sennett stelt in zijn werk deze cultuurpessimistische diagnose van de hedendaagse maatschappij, die haast geen samenleving meer te noemen is. Hoe krijgen we weer vaste grond onder de voeten?
Prof. dr. Joep Dohmen geeft in zijn lezing over Sennett in de serie Levenskunst toe dat hij de praktische uitwerking van Sennetts ideeën niet op alle punten overtuigend vindt. In de praktijk van bedrijfsleven en politiek zullen idealen als vakmanschap en respect gestalte moeten krijgen. Dohmen constateert dat er een spanning is tussen het individuele verlangen om een ‘vakman’ te worden en het verlangen naar sociale cohesie, zoals beide door Sennett beschreven worden.
Het kapitalisme heeft ons beroofd van de vaste pijlers die we hadden. Natuurlijk leidde die vastigheid ook tot vervreemding en verveling. Maar, vraagt Sennett, zal flexibilisering werkelijk het kwaad van de routine genezen? We zijn ‘flexibele mensen’ geworden. Aan de ene kant is dat omdat we voortdurend onszelf voorop zetten en niet meer loyaal zijn aan een ander, laat staan een werkgever. Aan de andere kant is het een uitwas van de manier waarop de economie werkt. Vandaag werd bekend gemaakt dat in 2011 nog maar 2000 mensen direct een vast contract kregen in een nieuwe functie, tegenover 83.000 in 2010. Het gaat verder dan dat: een op de vijf kinderen groeit op in een gezin zonder beide biologische ouders en nog veel meer huwelijken stranden.
Dohmen haalt een interessante notie van Sennett aan: voor het eerst geldt de elite als norm in de samenleving. Alleen het beste is nog goed genoeg en iedereen spiegelt zich aan de top. Zou het vroeger niet in een boer opkomen om zichzelf te vergelijken met zijn landheer, nu komt het niet in je op om je níet aan de sport-, film- of intellectuele sterren te meten. En als je voor de sterren onderdoet, heb je dat in feite aan jezelf te danken. In plaats van een ander om hulp te vragen, wenden we ons bij falen tot de overheid die steeds meer een abstracte instantie wordt. Hulp is eigenlijk een vies woord en afhankelijkheid een smet. Daarom is de flexmens angstig. Hij loopt voortdurend het risico om te falen – als hij zijn vaste bodem niet verliest (baan, relatie), dan wel zijn flexibiliteit. Dat klinkt als een verlies-verliessituatie.
Hoe komen we hieruit? Het zou helpen als we niet meer bang zijn voor routine, maar juist ritme opbouwen. Een bescheiden opstelling hebben tegenover de ander, hulpvaardigheid waarderen en respect niet eisen maar betonen. Er is niets mis met het opzetten van een ‘sociaal masker’ in het publieke domein, vindt Sennett. Uiteindelijk is het echter een kwestie van institutionele veranderingen. Bedrijfsleven, politiek en economie moeten fundamenteel anders ingericht worden. Anders heb je misschien wel allemaal geoefende, vakkundige, behulpzame individuen, maar blijft de samenleving ‘doelloos drijven’. Het is een moeilijk te verteren conclusie voor iedereen die best een steentje wil bijdragen aan een betere wereld, maar erop rekent dat in zijn eentje te kunnen doen, vanuit eigen inzicht en onplooiing – precies zoals Richard Sennett de eenentwintigste-eeuwer beschrijft.
De lezing is hier geheel terug te zien.