Jabik Veenbaas – De verlichting als kraamkamer. Over het tijdperk en zijn betekenis voor het heden

veenbaas

Waar men normaal gesproken de verlichting associeert met het verheerlijken van de rede, betoogt Jabik Veenbaas in De verlichting als kraamkamer. Over het tijdperk en zijn betekenis voor het heden juist dat spotternij en scepsis tegenover de rede het tijdperk kenmerken. Dat maakt deze verzameling van vijftien essays prettig tegendraads. Samen vormen de stukken, die onderling nauw samenhangen maar toch los van elkaar te lezen zijn, een gevarieerd verhaal. De in de ondertitel beloofde verwijzingen naar het heden blijken daarbij overbodig: in De verlichting als kraamkamer weet het tijdperk op eigen kracht meer dan voldoende te boeien.

Lees verder hieronder of op Athenaeum.nl: Sceptische spotternijen in de achttiende eeuw

Verlichtingsdenkers zetten zich af tegen hun voorgangers door de rede terug op aarde te trekken nadat ze al te zeer is vervlogen in abstracties of, nog erger, de metafysica van de absolute rationalisten. Ook Veenbaas zet zich af, en wel tegen Jonathan Israel, die zich in zijn werk over de verlichting (Radical Enlightenment, Enlightenment Contested, Democratic Enlightenment) ‘schuldig maakt aan een grove vorm van historische bluf’ door Spinoza als reus van de verlichting neer te zetten. Pas wanneer het zoeken naar een godsbewijs, zoals Spinoza nog deed, niet meer als sluitstuk van de filosofie geldt, treedt de verlichting echt in, stelt Veenbaas. Sceptici en empiristen als David Hume en Pierre Bayle mogen daarom op meer krediet van hem rekenen.

Een wonder van verteltechniek

Daarmee schudt Veenbaas de boel lekker op. Het definiëren van wat ‘de verlichting’ precies inhoudt is ook maar mensenwerk. Kant gaf het beroemdste antwoord met zijn ‘Durf te denken!’ Dat stamt uit 1784, terwijl het begin van de stroming gewoonlijk zo’n honderd jaar eerder wordt geplaatst. De hele achttiende eeuw gist het van de vrije gedachten, van filosofen en wetenschappers die zich los proberen te maken van god en gebod. Vijftien van hen, plus een hele entourage, betreden het voetlicht. Zij zijn de hoofdrolspelers die samen het tijdperk maakten tot wat het was en die Veenbaas nu opnieuw tot leven wekt.

Anders dan de hoofdstuktitels doen vermoeden, komen de vijftien niet stuk voor stuk in een soort tekstanalyse aan bod, maar staan ze als hoofdrolspelers in het middelpunt. Andere figuren, ontwikkelingen en boeken kleven zich eraan vast en Veenbaas licht er een aantal uit: revolutie, de strijd voor vrouwenrechten, het sluimerende begin van de romantiek. Net als in sommige verhalenbundels duiken personages soms pagina’s later weer op in een bijrol en blijken er onvermoede verwantschappen tussen publicaties te bestaan. Het is knap hoe Veenbaas de hoofdstukken op die manier in nauwe samenhang met elkaar brengt, terwijl je ze toch los van elkaar kunt lezen. Dat is zelfs een wonder van verteltechniek te noemen, omdat hij dit voor elkaar krijgt zonder storende herhalingen te gebruiken. Daarvoor vergeef je hem ook een paar stilistische missers (‘Maar wat glimt daar op uw wang? Toch nog een traantje, omdat de aarde haar magische glans is kwijtgeraakt?’).

Gevarieerd verhaal

Binnen een strak kader vertelt hij zo een gevarieerd verhaal. Het enige wat in de verdrukking komt is de in de ondertitel beloofde ‘betekenis voor het heden’. Steeds stipt de auteur die betekenis wel even aan, maar meer ook niet. Een verwijzing naar de moorden op Theo van Gogh en Pim Fortuyn (hoe cru ook, niet echt actueel meer) hangt in het luchtledige binnen de bespreking van Montesquieus De l’esprit des lois [Over de geest van de wetten]. In het laatste hoofdstuk komt het tot een – nog steeds vrij korte – beschouwing van het hedendaagse debat waarin de verlichting zo vaak tegelijk als zwaard en als schild wordt gebruikt. Maar dan heeft de lezer al een paar keer moeten verzuchten ’te kort!’ bij passages als deze, die de nodige context ontberen:

Rousseau staat tegenwoordig nogal in een kwade reuk. We leven in een tijd waarin wordt afgerekend met de jaren zestig van de twintigste eeuw en hun hippie-idealen: met het obligate verzet tegen de knellende banden van de samenleving, met het ongebreidelde recht op expressie, met de grenzeloze vrijheid van het kind in opvoeding en onderwijs. De beschuldigende vinger wordt gericht op de Romantiek en meteen ook op Rousseau, als de geestelijke vader van dat tijdperk.

 

Het is te begrijpen dat een boek als dit in de markt wordt gezet met een verwijzing naar ‘het heden’, maar een verwijzing is niet voldoende. Bovendien hebben de discussies uit de achttiende eeuw het heden helemaal niet nodig om te blijven boeien. Met al die sceptische spotternijen, intriges en ontdekkingen weet het tijdperk de lezer van De verlichting als kraamkamer al genoeg te interesseren.


Geplaatst

in

door