Meteen vanaf het begin is duidelijk: Als je weg bent wordt een persoonlijk verhaal. Over Patricia de Martelaere ja, maar zeker ook over Marja Pruis, die het verhaal begint met haar bezoek aan een schrijfverblijf. Het gaat in Als je weg bent dan ook even veel over filosofe en schrijfster Patricia de Martelaere als over het schrijven van dit boek. Niet op het platgetreden postmodernistenpaadje, maar eerder geïnspireerd door het dagboek van de onderzoeker of de detective.
Patricia de Martelaere overleed in 2009, 51 jaar oud, na een ziekbed van een paar maanden. Twee jongvolwassen kinderen, een nieuw ontdekte onderzoekspassie (Chinese taal en de filosofie van de tao), een nieuwe liefde en nieuwe vriendschappen. Een sexy vrouw met aanbidders, maar bovenal: een intellectueel zwaargewicht, met een vaste aanstelling aan het Leuvense filosofiedepartement en met romans genomineerd voor de grote prijzen, al sinds ze op haar dertiende (!) haar literaire debuut maakte. Ook Pruis is fan, dat lees je. Maar dat wil niet zeggen dat er geen worsteling is. Zoals het hoort in een biografie.
Lees verder hieronder of op Athnaeum.nl: Sexy vrouw en intellectueel zwaargewicht
Detectivewerk
Hoewel, dit is zeker geen biografie te noemen. Het is een schets, uit op onvolledigheid. Een woord dat wel past bij Patricia de Martelaere, die hield van on-woorden. Houd alsjeblieft rekening met de waarde die ze hechtte aan haar privacy, zegt iedereen met wie Pruis spreekt, zoals laatste geliefde. En dat doet ze ook. Pruis citeert ‘vriendinnen’ en de ‘redacteur’, wie het zijn komen we niet te weten. Daartegenover staat dat e-mailwisselingen integraal zijn opgenomen – niet ellenlang, precies genoeg om een indruk te krijgen van het detectivewerk.
Was De Martelaere echt zo gesteld op haar privacy? Er zijn redenen tot twijfel. Twee grote kwesties, of zelfs drama’s, vormen de drijvende kracht van deze biografische schets. De verdwijning van de echtgenoot, ergens op het Kanaal tijdens een overtocht, en het ‘Bremsdrama’. Hugo Brems, ex-minnaar, zou haar willens en wetens buiten zijn nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis hebben gehouden. Dat laatste brengt De Martelaere zelf in de openbaarheid, toch vreemd voor een privacygevoelig mens. De ontknoping van het eerste drama beschrijft Pruis op spannende wijze met zichzelf in de rol van Sherlock Holmes, een innemende, tegen wil en dank doortastende speurneus die smult van elke kruimel die ze op haar weg vindt, maar steeds met die privacy in haar achterhoofd. Het is een nooit gepubliceerde uitspraak van De Martelaere zelf die uitsluitsel geeft over de gebeurtenissen.
‘Ik had nog maar net het plan opgevat om me in haar te verdiepen of ik kreeg de waarschuwing, van haar uitgever, dat zich in haar leven “een groot drama” had voorgedaan.’ De echtgenoot was aan boord gegaan van de veerboot naar Engeland, maar daar nooit aangekomen. Wat er was gebeurd? Onopgehelderd. ‘Ik moet bekennen dat ik dit onmiddellijk een mooi gegeven vond,’ schrijft Pruis. Dat neemt me voor haar in, die verheugde oprechtheid als ze een intrige vermoedt. Vooral als die smakelijke intrige later topzwaar moet worden geduid in termen van doodsdrift en de esthetica van de zelfmoord.
Het grootste raadsel
Je weet niet van je ervan moet denken: wat wilde die vrouw? Precies die beschrijving van een persoon die lang niet altijd consistent is, geen eenduidig verhaal heeft geleefd, maakt Als je weg bent intrigerend, ook voor hen die het werk van De Martelaere niet kennen. Natuurlijk speelt dat werk ook een grote rol. De analyses van Pruis intrigeren ook, juist omdat ze laat zien dat de interpretatie van een literaire of filosofische tekst nooit eenduidig is. Ze keert terug naar de verhalen, leest andere dingen dan de eerste keer, betrekt het op de auteur (ook al weet ook zij dat dat een fallacy is) en op zichzelf. Dat is vergelijkbaar met het lezen of interpreteren van het leven van de gebiografeerde, zo blijkt:
‘Twee gedachtes beginnen me steeds meer parten te spelen. Allereerst dat over iemand schrijven heel wat anders is dan diegene ook “echt” kennen, in je zak hebben, zogezegd. Misschien moet je dat ook niet willen, maar het lijkt toch – zeker in het begin – alsof er ergens een sleutel moet zijn, alsof er iets ontraadseld moet worden. In werkelijkheid worden de raadsels alleen maar groter, regeert de chaos, overheerst de twijfel.’
Het grootste raadsel komt misschien zelfs niet scherp genoeg in het vizier. Patricia de Martelaere was een absolutiste, zo staat er vaak, in haar houding tegenover anderen en zichzelf. Tegelijk promoveerde ze op Hume en ademt haar werk juist relativering. Absolute relativering kun je met een kwinkslag zeggen, maar dat helpt niet echt. Steeds weer loop je ertegenaan: de botsing van de haast obsessief doorleefde principes met een relativerende houding. Zijn het de absolute principes van het hart versus de relativering van het hoofd? Zo’n tweedeling is weer veel te rigide in het web van een persoonlijkheid, zeker het web waarin werk en leven van de filosoof-schrijver steeds verweven zijn. Daarmee houdt Pruis niet alleen zichzelf een spiegel voor, maar de lezer ook.