Fascinerend: een schilderij getiteld Vrouw van de schilder of Zoon van de schilder. In de verschillende Berlijnse musea zag ik er wel vijf. Niet de schilderijen zijn fascinerend, maar de titels. Dan gaat het me niet om die eenzijdige manier waarop de afgebeelde vrouw of zoon wordt weggezet als niets meer dan een object. Nee, ik verplaats me niet in die vrouw of die zoon die voor hun man en vader alleen nog maar bestaan uit lichtvlakken en lijnen, die urenlang een stramme houding moeten aannemen alsof ze van hout zijn en onder geen beding mogen praten. Ik verplaats me in de schilder, die ervoor kiest van alle dingen die in zijn ‘bezit’ zijn, zijn vrouw of zoon te schilderen. Waar zou ik voor gaan? Daar hoef ik niet lang over na te denken. Ik maak een tweeluik getiteld De duim van de schilder en De voet van de schilder.
Het is een gedachte die ik vaker heb: als ik toch kon beeldhouwen dan zou ik… Of: als ik regisseur was, zou ik een film maken over… Maar vooral met schilderen en tekenen heb ik last van wensdromen in de vorm ‘als-dan’. Ik houd mezelf voor dat ik een goed oog voor compositie en onderwerp heb, en dat het me alleen aan technisch talent voor de uitvoering ontbreekt (waarschijnlijk zijn die twee in werkelijkheid onlosmakelijk met elkaar verbonden).
Ik schreef hier al eerder over de gigantische voeten in het Groninger Museum. Daar was ik zwaar van onder de indruk. Ik kan ook uren kijken naar tekeningen en studies van handen en vingers, zoals van Leonardo da Vinci of Michelangelo. Enerzijds omdat ze zo levensecht zijn en je probeert de vingers te betrappen op een kleine beweging, anderzijds omdat mijn eigen handen en vooral voeten al jaren een bron van ergernis en dus fascinatie vormen.
Als ik kon schilderen of tekenen of etsen, had ik dus een tweeluik gemaakt (in olieverf) onder de titel De voet en de duim van de schilder. Ik had een hele serie schetsen gemaakt van mijn rechterduim in verschillende buigingen en standen. Een fotoserie van duim en voet in actie. Bijvoorbeeld: mijn rechterhand die een topzware boodschappentas van de Nettorama vasthoudt, in warme kleuren, net iets té warm, zodat de kijker het zweet voelt en de striemen, dat alles bekroond door net iets aangezette duimrimpels en het groen van een prei. De voet: een overbelichte foto van twee blote voeten, de rechter net iets verder naar voren dan de linker. De voeten staan naast een beddenrand plat op de grond, ergens half uit beeld liggen kleren. Het is duidelijk dat iemand (‘de fotograaf’) net wakker is en wil opstaan. We volgen de blik naar beneden, naar de voeten die wit zijn, met kronkelende, blauwrode aderen en één dikke, bijna knuffelachtige berenteen. Verder: een aantal groteske zwart-witfoto’s met sterke schaduwen, van handen en voeten in actie, maar zonder alles wat er normaal gesproken op, aan en omheen zit. Een balancerende voet op een stoeprand, zonder schoenen en sokken, een ferme hand zonder handdruk, of met een holte waar het handvast van een fietsstuur zat, handen zwevend boven een afwezig toetsenbord of muis.
Het begint bijna als een obsessie te klinken, al die handen en vingers, voeten en tenen. Maar heeft niet elke kunstenaar een obsessie nodig? Zelfs de kunstenaar die geen kunstenaar is? Over handen en voeten valt in elk geval geen roman te schrijven is, dat scheelt. Mijn plaatjes zullen wel nooit werkelijkheid worden. Gedachte-experimenten kunnen ook al meer dan genoeg zeggen. Of zal ik me toch eens aanmelden bij de plaatselijke creatievebezigheidsclub?