Aleksander Wat: Verdoemd

aleksander_wat

Voor Gedichtendag, een gedicht. Het komt uit Memento en is van Aleksander Wat. Een gedicht dat zwaar, grappig, ellendig, prachtig en bizar is. En dat allemaal tegelijkertijd!

Verdoemd

Eerst droomde ik van een koffiemolen.
Een heel gewone. Zo’n ouderwetse. Donker koffiekleurig.

(Als kind hield ik ervan het dekseltje open te klappen, te kijken en ogenblikkelijk dicht te slaan. Met angst, trillend! Tot mijn tanden klapperden. Het was alsof ik erin werd fijngemalen! Ik heb altijd geweten dat het slecht moest aflopen.)

Eerst was er dus een koffiemolen.
Of misschien leek het maar zo, want even later was het al een molen met wieken geworden.
Die molen stond op zee, op de lijn van de horizon, precies in het midden.
De vier wieken draaiden krakend rond. Ze vermaalden vast iemand.
En boven op elke wiek
draaide een equilibrist in wit
mee op de maat van Die lustige Witwe
met zijn linkerhand leunend op de wiek zweefde hij vloeiend,
met zijn voeten in de ether zilveren vlammen slaand.
Daarna doofde hij. De een na de ander. En zou het donker zijn geweest als de maan niet had gebrand.
Maar waar kwamen die nu vandaan? Voltigeuses?! Mijn beminde voltigeuses!
Licht op zware hoewel snelle molenpaarden
galopperen ze achter elkaar en ik zie er talloze,
sommige in plooiende tule, andere blootjes in zwarte zijden kousen,
weer andere in gitten – goudkleurig, turquoise, zwart, en regenboogkleurig,
de lendenen als suiker zo wit! Als tanden! En sterk, ijzersterk, zo sterk!

(Als jongen droomde ik van een voltigeuse – alleen een voltigeuse! Een voltigeuse zadelde de grote liefde van mijn leven! Ach! Ik heb er nooit een gekend. En dat is waarschijnlijk beter, want wat was dat voor een paar geweest: een voltigeuse en een boekhouder in de genationaliseerde begrafenisonderneming.)

Tja! niets duurt eeuwig. Want een ogenblik later defileerden in plaats van
de voltigeuses de Sabijnsen, in bruidsuitrusting, hoe dan ook veel trivialer,

(elf jaar geleden was ik verliefd op een zekere Sabina, gescheiden, maar maakt het uit: het was niet wederkerig).

Derhalve geen
ontvoerde Sabijnsen – vervoerende, dat wel. Waarheen?
Waar heen? Kan ik weten waarheen?
Hoe het ook zij – naar het zelfverlies.

Ik werd wakker. Ik wist dat het slecht moest eindigen.

(Saint-Mandé, juni 1956)


Geplaatst

in

door

Tags: