Ik had er gewoon geen zin in, het tellen, categoriseren, ranken, vergelijken. Ik ben moe. Moe van het delen, van de show-off. Moe van Twitter. Moe van Facebook dat ik inmiddels definitief vaarwel heb gezegd. Moe van mensen die nog steeds op Instagram zitten en doen alsof dat edgy potentie heeft, terwijl je evengoed deelneemt aan de genocidale machine die Fakebook is. Maar ik heb evenzeer genoeg van de principiële highground als van het steeds weer moeten tentoonstellen van je belezenheid, van je in sync zijn, of juist niet, met de tijd, met de wereld. Het feit dat het je sociale leven niet ten goede komt als je niet van chatten houdt, stemt me treurig. De opluchting, desalniettemin, om na een korte terugkeer WhatsApp weer van mijn telefoon te verwijderen. Ik ben ook nog steeds moe van de fragmentatiebom die afging toen ik terugkwam na twee maanden in Meudon bij Parijs, het duurde even voor ik begreep dat die fragmentatiebom mijn normale leven was. Zo snel was ik gewend geraakt aan het monnikenbestaan tussen de kale witte muren van de Does. Ik las dit jaar veel meer dan gewoonlijk, dat komt door die twee maanden. Ik wil geen cijfers noemen, geen percentages, gemiddelden en puntenscores, zoals ik eerder deed. Ik wilde helemaal niets doen, geen jaaroverzicht, geen lijst. Na tien jaar stilletjes het moment laten passeren. Waarom dan toch? Nou, omdat goede boeken het verdienen om genoemd te worden. Als het ze maar één lezer meer oplevert, dan is het doel bereikt.
Helen DeWitt – Some Trick
In Rekto:verso verscheen dit voorjaar mijn essay over chatbots, vertaalcomputers en The Last Samurai van Helen DeWitt, een van mijn favoriete boeken ooit. Op mijn verjaardag (ja, ik hou van die getallensymboliek) verscheen haar nieuwe boek, de verhalenbundel Some Trick. Ik wilde hem meenemen naar Parijs, maar hij was moeilijk te krijgen, bestellen duurde lang (dit is reden genoeg om dit allemaal nog op te schrijven, want de boeken van Helen DeWitt moeten makkelijker verkrijgbaar worden), dus uiteindelijk las ik de bundel pas onlangs, op mijn telefoon in een netjes aangeschafte iBooks-versie (dit is belangrijk om te vermelden, zoals je zult begrijpen als je je verdiept in DeWitt en haar moeilijke leefomstandigheden). Een kleine obsessie volgde, net als na het lezen van The Last Samurai en na het voor de tweede keer lezen van The Last Samurai. Deze briljante, getroebleerde, stronteigenwijze, immer non-conformistische nerd van een vrouw is niet het voorbeeldfiguur dat je jonge meisjes zou voorhouden. Maar ze is wel zoiets aan het worden voor mij.
Yukio Mishima – Thirst for Love
Over verhalen gesproken. Niet over spreken.
Maggie Nelson – The Red Parts
Ik las dit jaar denk ik drie boeken van Maggie Nelson, omdat ik me aangetrokken voel door haar vormexperimenten. Essay, poëzie, autobiografie, reportage: het loopt allemaal door elkaar heen. Ik hou van genreoverschrijdend of -doorbrekend werk. Maar toch schiet Nelson voor mij steeds net te kort. Waarom, dat weet ik niet precies. Het is te pontificaal of zo, misschien ook iets te zelf-feliciterend. Te Amerikaans in die zin. The Red Parts vond ik vooralsnog het beste dat ik las. En ondanks mijn voorbehoud zal ik een nieuwe titel ook weer met nieuwsgierigheid, misschien zelfs gretigheid, oppakken.
Roland Barthes – The Neutral
Wat een fantastisch werk, zowel in opzet als in inhoud. Het is alsof Barthes in mijn geboortejaar onderzocht wat schrijvers als DeWitt en Nelson (en ikzelf) nu nog steeds proberen in de praktijk te brengen: het niet-dwingende schrijven dat uitdrukking geeft aan het tertium – de uitgesloten derde – het incorporeren van willekeur en toeval in het universum van de almachtige auteur, het aarzelen en zoeken en tegelijkertijd zonder schaamte een omgevallen boekenkast durven zijn. (NB: Ik las in Parijs ook een ander boekje van Barthes, Parijse nachten. Dit kan iedereen met gerust hart overslaan. Sterker nog, laten we doen alsof het nooit verscheen.)
Mireile Gansel – Translation as Transhumance
Misschien wel het mooiste wat ik las, dit kleine boekje (ik hou sowieso meer van kleine boeken dan van dikke) met herinneringen van een vertaalster die zich een leven lang heeft bewogen tussen het Duits, Vietnamees en moedertaal Frans. Transhumance is de beweging van de kudden die over de weiden worden gevoerd van de berg naar het dal, een langzame, bedachtzame, eeuwenoude beweging van mens en dier samen – een beweging zoals het leren van een taal, het vertalen van poëzie. Wat Gansel schrijft over taal en identiteit, poëzie als uitdrukking van het uitdrukkingsloze (lijden), over het doordringen van een cultuur zo anders, zo vreemd, zo onderdrukt en tegelijk vrij als de Vietnamese, heeft me tot tranen geroerd. ‘I remember clearly how, one morning as the snows were melting, as I sat at the ancient table beneath the blackened beams, it suddenly dawned on me that the stranger was not the other, it was me. I was the one who had everything to learn.’
—
Opvallend, trouwens, dat al deze titels in het Engels zijn. De meeste zijn vertalingen uiteraard (Mishima, Barthes, Gansel). Het is tegelijk vreselijk (ik had graag een boek in mijn eigen taal genoemd) en prachtig (een groot deel van de wereld ligt open via het Engels). Wie mij kent weet dat ik graag ageer tegen de dominantie van het Engels en dat ik me kapot kan ergeren aan de voorspelbare voorkeur die in de (Nederlandse) literaire wereld heerst voor Amerikaanse auteurs. En dan niet voor iemand als Helen DeWitt! Ik ga me hierop beraden. Misschien moet ik het maar gewoon accepteren in het jaar dat ook mijn eigen Engelse boekje verscheen (toch nog een verkooppraatje).