Al heel lang wilde ik iets schrijven over de biecht van Ippolit, uit Dostojevski’s De Idioot. Tot nu toe heb ik alleen maar omtrekkende bewegingen gemaakt. De epilepsie van prins Mysjkin kwam ter sprake, evenals de waanzin van de doodstraf die Mysjkin van dichtbij heeft meegemaakt, wat hem met Dostojevski doet samenvallen. En ik schreef over verraad, het ergste wat er is – juist omdat je eraan bent overgeleverd. Al deze dingen komen samen in de biecht van Ippolit, een lang, bizar, verschrikkelijk, ontroerend, razernij opwekkend ’hoofdstuk’ uit De Idioot.
Ippolit is een doodzieke jongen, een typisch Dostojevski-karakter: meelijwekkend (hij is immers jong en stervende), hyperintelligent, een sociaal misbaksel en door de combinatie van deze eigenschappen een ronduit ergerniswekkend wezen. Maar hij is authentiek (al is het in zijn onoprechtheid), hij doorziet zichzelf en alle anderen, de schone schijn van de burgerlijkheid. Een terdoodveroordeelde, noemt hij zichzelf.
Op een gegeven moment roept Ippolit al zijn kennissen bijeen. Zijn laatste dagen zijn geteld en hij weet dat. Hij wil een lange brief voorlezen, zijn ’biecht’. Naar goed negentiende-eeuws romangebruik lezen we de hele brief mee – Ippolit moet urenlang aan het woord zijn, van het vallen van de nacht tot het ochtendgloren. Hij gaat er een eind aan maken, dat is wat hij op moet biechten. ’Een goede daad’ noemt hij dat, en zijn ’laatste overtuiging’. Na de beschrijving van de laatste minuten van een misdadiger die op weg is naar zijn executie, kruipt Dostojevski nu in de huid van een jongeman die óók ter dood veroordeeld is, en zelf zijn eigen beul zal zijn.
Gretig klampte ik me aan die nieuwe gedachte vast, gretig analyseerde ik haar in al haar kronkels, in al haar aspecten (ik heb de hele nacht geen oog dichtgedaan), en hoe meer ik mij erin verdiepte, hoe meer ik er bezit van nam, des te angstiger werd het me om het hart.
Binnen een zin voltrekt zich hier de beslissing. De aanwezigen (waar de lezer er een van is) maakt hij tot getuige. Na het voorlezen van de brief zal het gebeuren. Het zijn de georkestreerde laatste woorden van een vreselijk hautain mannetje dat zich in een martelaarsrol wringt, maar juist door dat hautaine, dat verlangen om een soort Christus te worden, spreekt de ontzetting van de beslissing. Een jongen van een jaar of zeventien die sterft. De walging die dat oproept.
Maar dan. De brief is uit. De ochtend breekt aan. De aanwezigen… gapen, strekken de stijve ledematen. Hij gaat zich door het hoofd schieten. ’De zon is op!’ roept Ippolit, wat betekent dat het moment daar is. ’Dacht u dan soms dat de zon vandaag niet op zou komen?’ Zij schamperen, mompelen, glimlachen, laten hem gaan.
Het verraad is verbijsterend. En het ergste: het verraad is alledaags.