Voor ILFU verzorgde ik onder de noemer Op zoek naar de verloren boekenclub de inleiding bij de documentaire over een Marcel Proust-leesclub; met andere woorden, een film die twee favoriete dingen op de wereld combineert Proust en leesclubs. Hieronder de tekst.
Goedenavond, mijn naam is Miriam Rasch en ik heb het plezier vanavond een kort woord vooraf te mogen delen met jullie bij de film El Tiempo Perdido van María Álvarez, hier op het ILFU. Het was een van de leukere uitnodigingen om in de bus te krijgen: aangesproken te worden ten eerste als liefhebber van Marcel Proust en ten tweede als lid van een boekenclub genaamd Bier Met Boeken, die inmiddels alweer dertien jaar meegaat. Beter wordt het niet, als je het mij vraagt. Ik vind het dan ook bemoedigend dat u allemaal hierheen bent gekomen om anderhalf uur lang te kijken naar een zwart-wit documentaire over een stel bejaarden dat jaar in jaar uit één boek leest, een boek dat bij sommigen bekend staat als ‘onleesbaar’. (Onterecht natuurlijk.)
Ik waarschuw alvast dat er in de film wat spoilers zitten, maar Proust lezen doe je natuurlijk niet echt voor de plot, dus ik zou me er geen zorgen om maken. En een film over een boekenclub waarin niets wordt gezegd over het boek is natuurlijk ook gek. (Ik vrees dat dat bij mijn eigen boekenclub soms wel voorkomt. Op die avonden zijn we meer een roddelclub, of een debatcentrum.) Het is dan ook geen spoiler als ik hier en nu begin met een verwijzing naar het einde, namelijk het laatste deel van Op zoek naar de verloren tijd, getiteld ‘De tijd hervonden’.
In dat zevende deel is ook de verteller, laten we hem Marcel noemen, net als de boekenclubleden een dagje ouder geworden. En dan gaat hij, na een tijd uit Parijs weg te zijn geweest, langs op een matinee in het huis van de Princesse de Guermantes, een familie die we vanaf het begin van de roman door zijn ogen hebben geobserveerd, bewonderd en uiteindelijk hebben leren kennen. Het is hier, in dit huis, dat hij de inzichten krijgt die leiden tot het schrijven van zijn grote roman, Op zoek naar de verloren tijd. Ietwat verlaat komt hij binnen op het feest, waar iedereen al verzameld is en zoals vanouds keuvelend rondscharrelt – het is een en al zien en gezien worden. Hoewel, als vanouds? Proust schrijft: ’Het eerste ogenblik begreep ik niet waarom ik de heer des huizes, de genodigden, maar aarzelend herkende, en waarom iedereen zich had gegrimeerd, over het algemeen met gepoederd hoofd, waardoor zij er volkomen anders uitzagen.’
Is hij soms op een gemaskerd bal beland? Wie zijn deze mensen, die hij al zolang kent, maar niet herkent? Het is alsof iedereen een krakkemikkige rol speelt in een onbegrijpelijk toneelstuk. Maar nee, het is de ouderdom, die de gezichten heeft bekleed met ‘witte, wollen namaakbaarden’ en rimpels, die de glamoureuze helden en heldinnen van weleer heeft doen krimpen en verschrompelen.
Als al je vrienden en kennissen met wie je jaren hebt doorgebracht in één klap ouder zijn geworden, dan kan dat maar één ding betekenen: dat geldt dan ook voor jou. Niemand kan ontsnappen aan het gemaskerd bal, ook onze verteller niet. Hij hoort gefluister, ‘kijk daar loopt die ouwe … !’ Wie, ik, denkt hij? Ja, ook hij is oud geworden, en omdat hij niet in goede gezondheid verkeert, ziet hij het einde van zijn leven met rasse schreden naderen. Dan beseft hij met een schok dat hij zijn leven heeft vergooid, met matinees zoals deze, met eindeloze avonden in gezelschap, met mijmeringen, verliefdheden, pleziertjes. Terwijl hij eigenlijk een boek had moeten schrijven.
Met andere woorden: hij heeft zijn leven vergooid met dat wat we in de zes delen ervoor hebben gelezen. En nu nadert het einde, er is niet veel tijd meer over. Ineens doorziet hij alles. Wat doe je in zo’n geval? Proust sluit zichzelf op om Op zoek naar de verloren tijd te schrijven, waardoor al dat plezier toch nog een diepere betekenis en waarde krijgt. Het is allemaal niet voor niets geweest, het feesten en verlangen.
Zo’n honderd jaar later besluit in Argentinië een club senioren op hun oude dag diezelfde roman van Proust te gaan lezen. Stukje voor stukje en keer op keer en jaar na jaar. Soms zelfs voor de vijfde keer. Ook zij hebben weinig tijd over – en Proust lezen kost tijd, veel tijd. Hoe mooi is dat? Je ziet het einde naderen en denkt – ja, Proust nog maar eens!
In de documentaire El Tiempo Perdido van María Álvarez zien we de boekenclub bij elkaar komen in een café in Buenos Aires. Aan een vaste tafel zitten ze, boeken en papieren voor zich, koffie onder handbereik. Het lijkt een spiegeling van de Parijse salons waar ze over lezen, waar de beau monde samenkwam om te praten over kunst en literatuur. Al die jaren hebben ze tijd met elkaar doorgebracht, ze praten en lezen, ze proberen slim over te komen, zijn vereerd dat ze bij de club horen, of ze zijn juist eigenlijk te simpel, te slechtziend of slechthorend, of juist te geleerd, te voorlijk om er echt bij te horen. Als waren ze de hertogen en hertoginnen, prinsessen en baronnen bij Proust.
En wij kijkers zitten erbij en kijken en luisteren mee, net als bij de avonden beschreven in al die delen van Op zoek naar de verloren tijd, waar we ook mogen aanschuiven en met Proust meekijken en -luisteren, maar dan naar de fine fleur van het mondaine leven in Parijs rond het fin de siècle. We horen de lange meanderende zinnen, en zien de gezichten van de mensen die toehoren, afdwalen, wiens gezicht een binnenpretje of onzekerheid verraadt.
Net als bij Proust is dat wat we horen en dat wat we zien van even groot belang. De twee gaan met elkaar in dialoog, vaak zijn ze met elkaar in tegenspraak. De woorden schetsen beelden voor ogen van liefde en jeugd, de nachtzoen van de moeder. En door het oog van de camera zien we de gezichten van de bejaarde lezers, verzonken in hun eigen verloren jeugd en liefdes. Wij worden één van hen.
Proust is een meester van de observatie. Door nauwkeurig verschillende individuen te bestuderen, ontdekt hij algemene wetten in het menselijk bestaan. In het zevende deel van Op zoek naar de verloren tijd beschrijft Proust dit als het kijken door een telescoop én door een microscoop. Turend door een microscoop ziet hij de allerindividueelste details, de telescoop toont hem juist de grotere verbanden, dat wat nooit verandert.
Goed observeren betekent kijken voorbij het eerste gezicht. Maar dat kan alleen door heel goed náár het gezicht te kijken, lijkt deze documentaire te zeggen. En sowieso kan nauwkeurig kijken, en dus het ontdekken van wetten en patronen, alleen gebeuren als je de tijd neemt. Proust neemt de tijd, duizenden bladzijden lang, en deze boekenclub neemt ook de tijd, alinea voor alinea, jaar na jaar. Het vraagt tijd, kan niet zonder het verloop van tijd. Zoals je de ouderdom pas kunt leren kennen doordat de tijd verstreken blijkt – anders heb je gewoon te maken met een gemaskerd bal.
De Proust-club in de film komt al sinds het begin van de eeuw bijeen. Ook bij de deelnemers heeft de tijd huisgehouden. Al zeventien jaar lezen ze hetzelfde boek, zij het in verschillende samenstelling. In de film wordt duidelijk hoe de verschillende personen hun rol spelen, een karakter zijn geworden in het geheel van deze kleine salon. Je moet tijd met elkaar doorbrengen om wetmatigheden te ontdekken. Maar door tijd met elkaar door te brengen creëer je die patronen onvermijdelijk ook. Clubs maken door te bestaan hun eigen rituelen, ieder speelt op een gegeven moment zijn eigen rol.
Mijn eigen boekenclub bestaat zoals gezegd dertien jaar. We begonnen met HhhH van Laurent Binet en het laatste wat we hebben gelezen was Parade van Rachel Cusk, onlangs nog te gast hier in Utrecht. We hebben al die tijd dezelfde samenstelling, maar lezen elke keer een ander boek. Ook wij hebben onze patronen, spelen elk onze rol. Maar je hebt iemand nodig van buiten – of iemand met een enorm ontwikkeld observatievermogen als Proust of een documentairemaker zoals María Álvarez – om die patronen te kunnen herkennen.
Een gemaskerd bal – dat impliceert dat kijken (en schrijven, filmen) ook een vorm van ontmaskeren is. Dat klinkt al te onaardig. Onder of achter het masker huist niet de lelijke mens, maar een al te menselijke mens. De beau monde van Parijs blijkt net zo menselijk als ieder ander – even bevangen door illusies, evenzeer een speelbal van emoties, evenzeer ten prooi aan zelfbedrog (misschien nog wel meer) als ieder ander. Ook zij worden oud, daar valt niet aan te ontkomen.
De briljantie van Proust ligt in zijn blik – niet omdat hij iedereen voor gek zet, maar omdat hij zo menselijk is. Net als in deze film, waar je zeker wel moet grinniken om die oudjes die zich laten kennen, maar zonder ze uit te lachen. De menselijke komedie wordt met zachtaardig oog beschouwd. Film en boek leren je zo, als kunstwerken, met mededogen te kijken naar de ander. En naar jezelf.
Want elke lezer, schrijft Proust, is immers ook een lezer van zichzelf, van het innerlijke boek dat in hem huist. Proust heeft zijn innerlijke boek op schrift gesteld, zodat wij dat op onze beurt kunnen lezen en daarmee toegang krijgen tot ons eigen innerlijke boek. Dat zie je hier op het scherm gebeuren. Het mag duidelijk zijn: het leven doorgebracht in salons en op feestjes was niet vergooid. Dat is tijd doorgebracht in een club nooit. Of doorgebracht met een club, zoals hier vanavond.
Deze avond is onderdeel van een ander prachtig club-programma. Het ILFU – International Literature Festival Utrecht. Er is al van alles moois geweest en nog te komen. Kijk online voor het programma en voor allerlei lees- en kijkvoer in de tussentijd. Ik noem ook nog graag de boekenverkoop – alstublieft, als u het nog niet heeft gedaan, gun uzelf de ervaring van deze mensen en lees Proust, of gun uzelf de ervaring van sommige van deze mensen en herlees Proust. Het is elke keer weer een ander boek en een ander innerlijk boek, zoals dat gaat met meesterwerken. Mijn eigen boek is ook te koop – daarin geen Proust, maar wel andere kunstwerken die ons iets zeggen over observatie en waarneming: Luisteroefeningen. Ik wens u heel veel plezier. Dank u wel.