Zie ook: Memento. Nagelaten vertalingen van Gerard Rasch.
Enkele weken nadat we in het Universitair Medisch Centrum te horen hadden gekregen dat Gerard Rasch, mijn vader, niet meer van zijn kanker zou genezen, stuurde hij me een e-mail met Het Plan. Het Plan: dat was nog één laatste boek te maken. Het moest een ode zijn aan de Poolse dichters van wie hij het meest hield, met gedichten die hij zelf nog absoluut vertaald wilde zien om de simpele reden dat ze hem dierbaar waren. Behalve een ode zou het daarom ook een literair testament zijn, een persoonlijke geschiedenis van de Poolse poëzie.
Mij vroeg Gerard zorg te dragen voor de selectie, de redactie en de inleiding van de bundel. Hij wist niet zeker hoever hij zelf zou kunnen komen met het werk en het was mogelijk dat hij computerbestanden en in de marge volgekrabbelde manuscripten zou achterlaten die je niet zomaar aan een willekeurig persoon toevertrouwt. Bovendien was de opzet van de bundel heel persoonlijk en moesten keuzes worden gemaakt ‘in zijn geest’, wat niet iedereen kan. En ik denk dat mijn vader mij graag de kans wilde geven een boek te maken waarop naast zijn naam ook mijn naam zou komen te staan.
Gerard is tot op het laatste moment met de gedichten bezig geweest. Hoewel het graven in nagelaten bestanden en papieren daarna inderdaad nodig bleek, waren de meeste vertalingen toen hij stierf voltooid. Ook de verzameling als geheel beschouwde hij min of meer als af. Hij kon gaan.
Daarin is Gerard zeer stellig geweest: dit was zijn laatste project en als dat klaar zou zijn, was er niets meer om voor te leven. Hij leefde om te werken, dus toen het werken hem onmogelijk werd, hield het leven op. Of liever: leven werd onmogelijk toen werken niet meer kon. De ochtend van zijn sterfdag, 10 maart 2004, heeft hij de laatste hand gelegd aan het manuscript en mij een envelop overhandigd met papieren, een floppy, bundels en handgeschreven aanwijzingen.
Het werken aan zijn ‘vrienden’, zoals hij de twaalf dichters en hun poëzie noemde, was niet voortdurend zo beladen als hierboven misschien wordt gesuggereerd. Juist omdat het zijn vrienden waren, brachten ze hem ook plezier en afleiding. Dat het officieuze debuut van de grote Zbigniew Herbert, dat niet in de Verzamelde gedichten mocht worden opgenomen, nu eindelijk vertaald zou zijn, over ‘het idee alleen al!’ kon Gerard zich echt verkneukelen. Ook met de anderen kon hij lachen – over de ijspegel van Urzula Kozioł bijvoorbeeld. Of hij schold ze uit, zoals wanneer Nobelprijswinnaar Czesław Miłosz een te katholieke bui had. Enkele dichters, zoals Adriana Szymańska, bewees hij een dienst door hun over het graf heen een nieuw Nederlands lezerspubliek te bezorgen, in ruil voor een perspectief op de tijd die ná hem zou komen.
Memento is een persoonlijk document van Gerard Rasch geworden en ik zal niet verbloemen dat het ook een persoonlijke collectie van mijzelf vormt. Een van de voorwaarden die Gerard stelde was dat dit geen typisch Poolse bundel mocht worden, bedoeld als een afspiegeling van de literatuurgeschiedenis, maar een verzameling verzen die elke poëzielezer aanspreekt, ook die zonder kennis van de politieke situatie of historische achtergrond. Natuurlijk is het ook wél een typisch Poolse bloemlezing geworden – wie zich eenmaal heeft ingelaten met de Poolse poëzie herkent deze op grote afstand –, maar de vraag die ik me bij elk gedicht heb gesteld was niet of het expliciet Pools was, of bekend genoeg, of representatief, maar of het als gedicht goed was.
Uit de envelop die Gerard Rasch bij zijn sterven achterliet kwam een pak papier tevoorschijn dat, samen met her en der postuum opgedoken teksten, zo’n 280 titels bevatte, de aforismen van Stanisław Jerzy Lec niet meegerekend. Van die 280 zijn er vervolgens ongeveer honderd gesneuveld. Een eerste selectie was al gemaakt door Gerard zelf. Zijn aantekeningen in het manuscript lieten soms niets aan duidelijkheid te wensen over: ‘slap katholiek!’ of ‘eigenlijk is dit geen poëzie’. Memento mocht geen pil worden, gevuld met alle nagelaten vertalingen die we maar konden vinden. Het moest een mooie, compacte verzameling zijn waarin alleen de echt goede en voltooide vertalingen een plek zouden krijgen.
Een ander criterium liet evenmin ruimte voor twijfel. Omdat het hier zou gaan om ‘nagelaten vertalingen’ zijn alle teksten die al eens in boekvorm verschenen afgevallen. Ook waar Gerard nieuwe en vaak betere vertalingen heeft gemaakt, bijvoorbeeld van enkele gedichten die in zijn bloemlezing Bittere oogst (De Bezige Bij, 2000) zijn opgenomen, heb ik ervoor gekozen de beschikbare plaats te laten aan andere teksten. Om die reden is ook een grote naam als Wisława Szymborska hier niet terug te vinden – haar werk is al volledig in het Nederlands verschenen. Er zijn echter wel vertalingen opgenomen die in tijdschriften zijn gepubliceerd, zoals die van de poëzie van Julia Hartwig.
Toch was het nodig daarna het corpus nog verder uit te dunnen, wat ik heb gedaan zuiver door mijn eigen voorkeur te volgen. Na het schrappen van vertalingen die nog niet volledig voltooid waren en daardoor problemen opwierpen, heb ik mijn keuzes gemaakt aan de hand van Gerards stelregel voor Memento, dat de gedichten los van hun Poolse context begrijpelijk moeten zijn – voorzover je dat mag verlangen van poëzie – en dat ze bij hem en zijn smaak passen. Feit blijft dat de selectie ook anders uit had kunnen vallen, hoewel ik durf te beweren dat het niet een geheel willekeurige schifting is. Van de meeste gedichten wist ik meteen of ze in de bundel thuishoorden; de twijfelgevallen zijn vrijwel allemaal verdwenen. Sommige gedichten in de bundel hebben een klassieke potentie die voor veel lezers herkenbaar zal zijn. Ook ikzelf bleek vaak bijzonder geraakt door juist dát gedicht dat uit het oeuvre van een dichter wordt gelicht en als literair-historisch ijkpunt in de Poolse schoolboeken belandt.
Zo makkelijk als ik het nu omschrijf was het natuurlijk niet altijd. Het doet pijn in het hart om een gedicht af te schrijven als niet goed of niet interessant genoeg, omdat je nooit met zekerheid kunt zeggen of jouw oordeel wel het juiste is, en of je niet meer tijd voor een tekst had moeten nemen. Maar op 280 vrienden zijn er altijd enkele die niet snel genoeg indruk maken en daardoor buiten de boot vallen, terwijl ze misschien van het type ‘stille wateren, diepe gronden’ zijn. Een enkele keer kon een mooi beeld, of een zingende regel die me voor langere tijd aan het gedicht wilde binden, er dan voor zorgen dat een vers mocht blijven – en nu tijd van heel wat meer lezers voor zich mag opeisen. Zo spelen de volgende regels uit het moeilijk te doorgronden gedicht ‘Een spoorwegtoeval’ van de experimentele dichter Miron Białoszewski al maanden door mijn hoofd en waren zij alleen al reden om het gedicht voor Memento te behouden:
en de einder
strekt zich van ons uit
zijn eigen kant op
als het instrument
harmonica geheten.
Valt het gedicht na verdere bestudering tegen en blijkt het een windmaker, dan is er tenminste altijd nog dit beeld, zijn er deze regels.
De volgorde waarin de dichters in Memento zijn opgenomen is min of meer chronologisch; waar dat niet het geval is, kan in de korte biografieën een verklaring worden gevonden. Daarin vindt de lezer ook verwijzingen naar andere uitgaven. Ook per dichter staan de gedichten in grote lijn chronologisch geordend, maar strikt heb ik me daar niet aan gehouden. Ik heb me evenzeer laten leiden door het streven om wat je kunt noemen ‘organische verbanden’ te laten zien. Het verhaal dat in de meeste gevallen ontstaat, loopt van naïeve vreugde via bitter pessimisme naar een hervonden evenwicht, een patroon dat inherent is aan het ouder worden en dat ik eerder heb benadrukt dan gecreëerd door met de gedichten te schuiven. De gedichten, die natuurlijk los van elkaar kunnen worden gelezen en ook merendeels zo geschreven zijn, gaan daardoor met elkaar in samenspraak. Wat uit dat gesprek opklinkt is niet alleen de stem van de dichter, maar ook die van Gerard en die van mijn herinnering aan hem.
Van de thematische lijnen die naar mijn idee in deze bundel aanwezig zijn, zou ik er drie uit willen lichten. De eerste is de politieke. Deze is niet specifiek voor Memento, maar is in de hele Poolse literatuurgeschiedenis te vinden. Zoals Czesław Miłosz schrijft in zijn onmisbare The history of Polish literature (University of California Press, 1983), kan geen enkele onderzoeker van de Poolse literatuur om het voortdurend veranderende politieke klimaat in Polen heen en bepalen de verschillende politieke periodes van het land ook de verschillende hoofdstukken van de literatuur. Zelfs bij het samenstellen van een bloemlezing waarbij bewust voorbij wordt gegaan aan politieke implicaties, en waarin al te politiek geladen gedichten het hebben afgelegd tegen anderszins geladen teksten – een gedicht is nooit neutraal – laat die Poolse geschiedenis steeds weer van zich horen.
Gespecialiseerde kennis heeft een lezer echter niet nodig om door deze poëzie te worden gegrepen. De gedichten van Tadeusz Borowski bijvoorbeeld, waarin de stem van de dichter klinkt vanachter de muren van het concentratiekamp, overstijgen niet alleen door het gemeenschappelijke, historische erfgoed van de jodenvervolging hun plaatsgebondenheid. Ze spreken tot de lezer op zo’n indringende en beeldende toon dat niemand onberoerd kan blijven, hoever hij nu van de context van het ontstaan afstaat. Hetzelfde geldt voor werk dat voor de Poolse lezer wellicht een geheel van politieke en maatschappelijke connotaties oproept, maar dat bij oningewijde Nederlanders, waartoe ik ook mezelf reken, eerder een algemeen menselijke, existentiële vraag aansnijdt. Daarbij denk ik aan een gedicht als ‘De burgers van Fantasmagoria’ van de zeer geëngageerde dichter Ryszard Krynicki.
Een tweede, niet onbelangrijke, thematische lijn in deze bundel is die van de humor. Zoals gezegd vermaakte Gerard zich ook met zijn manuscript en ik denk dat hij welbewust heeft gezocht naar gedichten die de zwaarmoedigheid van veel poëzie wat zouden verlichten. Dat betekent niet dat zwaarmoedigheid, soms op het zwartgallige af, en humor, soms op het flauwe af, niet heel goed binnen een enkel vers of binnen eenzelfde regel kunnen bestaan. De avant-gardist Aleksander Wat is een meester in het bespelen van verschillende registers binnen één gedicht: juist wanneer hij je doordrenkt heeft van een wanhopige levensmoeheid, tovert hij met een frivole regel een glimlach, al is het dan een wrange, op je gezicht. Ook Białoszewski is hier zeer bedreven in.
Een derde thematische lijn in Memento heeft alles te maken met de omstandigheden waaronder de meeste van deze poëzie is vertaald. Ik doel op de voor deze bundel wél specifieke thematiek van ziekte, lichamelijkheid en dood. Émigré-dichter Kazimierz Wierzynski schrijft in ‘’s Nachts word ik wakker’:
Koud van de vrees, wakker in de nacht,
tel ik nog eens al het ontelbare,
ik oefen voor de dood.
Het teruggeworpen zijn op jezelf in dat laatste uur, de ultieme oncontroleerbaarheid van het eigen lichaam als het overgeleverd is aan een verwoestende ziekte, het lijden dat alles doordrenkt en de blik vertroebelt – alle hier opgenomen dichters worstelen met deze nachtzijde van het menszijn. En zoals het leven wel is beschreven als een voorbereiding op het sterven, zo zijn veel van de gedichten ook te lezen als een poging de dood te begrijpen, op een afstand te houden, of – toch – zich ermee te verzoenen. Aleksander Wat weet het in ‘Twee uur. Lang tot het gloren…’:
Ik kan niet zeggen
dat ik niet bijtijds
gewaarschuwd ben.
Er zijn enkele mensen zonder wier hulp van dit alles niets terecht was gekomen. Ten eerste wil ik Annette Portegies bedanken voor haar onmiddellijke toezegging Memento uit te geven, en wel zo mooi. Verder dank ik Annelies Snijder voor haar redactionele hulp, mijn moeder Tove voor al het werk dat zij heeft verricht, voor het meedenken over selectie en titel, en het nalopen en controleren van de vertalingen, mijn zus Elisabet omdat ze er is, en ten slotte Erik Menkveld voor zijn hulp bij het oplossen van enkele lastige problemen.
Een auteur die de lezer misschien zal missen in Memento is Adam Zagajewski, uit wiens gedichten een keuze werd gepubliceerd onder de titel Mystiek voor beginners (Meulenhoff, 2003). Omdat Gerard te weinig ‘affe’ vertalingen van hem heeft nagelaten is hij hier niet apart vertegenwoordigd. Niettemin is hij een auteur die thuishoort in deze verzameling. Daarom wil ik voor ik ga besluiten een gedicht citeren van zijn hand, als opmaat voor al het moois dat gaat komen.
Muziek in de auto
De muziek die ik hoorde met jou,
thuis of in de auto
of zelfs tijdens een wandeling
klonk niet altijd zo zuiver
als de pianostemmers het zouden willen –
soms mengden zich er stemmen in
vol afgrijzen, vol pijn,
en dan werd die muziek
meer dan muziek,
werd ze ons leven
en sterven.
Ik stipte al kort een ‘verhaal’ aan dat zich in de meeste van de ‘dichtershoofdstukken’ ontvouwt. De gedichten die openen getuigen veelal van jeugd en naïviteit, die tot uiting komt door ofwel een opgewekte toon, ofwel een harde, rebelse houding. Dit verandert gaandeweg in een grauwe, wanhopige stemming, die ten slotte (deels) wordt overwonnen. Wat rest is een evenwicht tussen beide extremen, een samensmelting van de opgewonden vreugde en de uitzichtloosheid in een diep doorvoelde berusting. Hierin nu herken ik mijn vader. Toen bij hem kanker werd geconstateerd, schommelde hij tussen een krampachtig volgehouden optimisme aan de ene kant en woede en angst aan de andere kant. De andere kant gaf de doorslag en vele maanden moet hij zich geïdentificeerd hebben met hen die in Julia Hartwigs gedicht ‘Het brandmerken van de herfst’ proberen te ontsnappen aan het onvermijdelijke: ‘Voorwaarts verdrevenen Voorwaarts’. Uiteindelijk, toen de dagen al iets lichter werden en een belofte van lente zich liet horen, toen Gerard besloot dat het werk gedaan was en het einde daar, toen wij met hem niet anders konden dan dat einde verwelkomen, toen was die zeldzame gift – verzoening – ook hem gegeven.
Hier ligt dan het resultaat van Het Plan. De titel is ontleend aan het laatste gedicht van de bundel, ‘Memento’ van Adriana Szymańska. Memento: monument, testament, hoe je het ook wil noemen. Een boek met mooie gedichten, die voor het bevestigen van hun waarde niets anders dan zichzelf behoeven – en een attente lezer natuurlijk.
Miriam Rasch
December 2004