Ambities zijn Karl Ove Knausgård nooit vreemd geweest. Wilde hij met Mijn strijd minutieus een mensenleven – het zijne – beschrijven, zijn nieuwe roman De morgenster (vertaald door Marin Mars) is een poging door te dringen in de dood. Vanaf de zondeval, toen de mens zo nodig moest weten van goed en kwaad, hoort het bewustzijn van de dood bij ons. Wat als de dood ons wordt afgenomen? Knausgård glorieert met een onderhuidse spanning die mij zelfs bij de tweede keer lezen achtervolgde tot in mijn dromen. Acht overwegingen, geen spoilers.
Lees verder hieronder of bij Athenaeum: Knausgård glorieert in De morgenster. Acht overwegingen, geen spoilers
1. Terug in de alledaagse chaos van Mijn strijd
Na de autobiografische monstercyclus Mijn strijd en zijn reeks over de vier seizoenen, is Knausgård teruggekeerd naar de fictie. We maken echter een zachte landing op vertrouwd terrein, als we allereerst schrijver en universitair docent Arne ontmoeten, die veel wegheeft van Knausgård zelf. Het zijn de laatste dagen van de zomer en in het zomerhuis van Arne en zijn gezin heerst de alledaagse chaos die Knausgård in Mijn strijd zo minutieus beschreef. Een psychotische echtgenote, kinderen die verzorgd moeten worden, de drank die lonkt, vervoering door muziek, gesprekken over literatuur, het boek dat vergeefs wacht om geschreven te worden. Even herkenbaar zijn de opmerkzame blik die alle details registreert en het aandachtige handelen waaruit liefde en zorg voor die chaos spreekt.
2. Christendom en Noorse mythen
Na een kleine vijftig bladzijden wisselt het perspectief. Kathrine is predikant van de Noorse kerk, getrouwd maar onzeker over de bestendigheid van haar liefde – voor haar man, en voor God. En zo komt via Kathrine het grote thema van het geloof de roman binnen. Hoewel, in een gesprek met Arne’s buurman op het zomerhuis, Egil, kwam dat ook al kort naar voren. Egil, de eenzame vrijgezel die lijkt te doen wat hij wil, blijkt tot Arne’s verbazing te geloven. Later lezen we over Egils bekering door een tekst van de filosoof Søren Kierkegaard en bekrachtigd door een ervaring in de natuur. Een veelzeggende samenkomst van christendom en de Noorse mythen. Alles heeft betekenis, zegt Egil nu tegen Arne. Dus als er een nieuwe ster aan de hemel verschijnt, een morgenster, dan betekent dat iets. Maar wat?
3. Strijd tussen goed en kwaad
666 pagina’s telt de roman in Nederlandse vertaling van Marin Mars. Toeval? (Mijn Deense editie gaat tot en met bladzijde 665.) De morgenster, vertelt Egil, verwijst zowel naar Jezus Christus als naar de duivel, Lucifer. Nu is de duivel in Noorwegen nooit ver weg. Satanistische bands zijn met hun verering van het kwaad, rituelen met bloed en occasionele geweldsuitstapjes onderdeel van de cultuur, in de zin dat iedereen weet van hun bestaan. Egil heeft gewerkt aan een documentaire over zo’n groep en een ander personage dat een hoofdrol speelt, de journalist Jostein, beleefde het hoogte- en dieptepunt van zijn carrière rondom een voorval met een satanistische frontman bijgenaamd de Heks. Toch gaat het boek niet over satanisme of black metal. Eerder stelt het de vraag wat er eigenlijk zou gebeuren als het zou lukken, het oproepen van de duivel in eigen persoon. Het gaat over de strijd tussen goed en kwaad, kun je ook zeggen.
4. ‘Alsof ik van binnenuit werd gezien’
De strijd tussen goed en kwaad neemt gruwelijke vormen aan, maar speelt zich vooral af in elk van ons. De spanning die Knausgård weet op te roepen heeft daarmee te maken (net als in Nacht, bijvoorbeeld). Het is de angst voor het onbekende in jezelf.
‘Ik dweilde het bloed razendsnel op, gooide het water weg op het grasveld, pakte de schep en liep met de vuilniszak naar de aalbessenstruiken. Alles leek rustig in huis.
Ik legde de vuilniszak neer en stak de schep in de grond op de plek waar ik het katje begraven had. Het waren immers moeder en kind en ik had bedacht dat ze maar samen in een graf moesten liggen. Dat was een sentimentele, dwaze gedachte, maar waarom zou ik er niet naar handelen.
Ik was immers de enige hier.
Op hetzelfde moment voelde het alsof ik juist niet alleen was.
Het was een sterk gevoel en ik richtte me op.
Het voelde niet alsof er in het donker iemand naar me stond te kijken. Het voelde alsof er iemand binnen in me was.
Alsof ik van binnenuit werd gezien.’
Dat innerlijk oog dat tegelijk extern is, werd dat vroeger niet ‘God’ genoemd?
5. De taal van het geloof
Kathrine is een moderne vrouw in een uitstervend beroep. Ze preekt bij een eenzame uitvaart. Alle rituelen – niet met bloed, maar van het woord – worden uitgevoerd voor iemand wiens leven geheel onbekend is, met als enig publiek de twee mannen van de uitvaartonderneming. Later leidt ze een overweldigend drukke dienst voor een jong kind. Uiteraard schrijft Knausgård alles tot in detail op: de gebeden, het gezang, de pogingen iets te zeggen over het leven van een onbekende dode of juist van een zesjarige. Het werkt, het ontroert. De gedragen taal van het geloof doet iets, blijkbaar, zoals ook Egil overkwam bij de woorden van Kierkegaard.
6. Het universele en het concrete
Predikant Kathrine werkt mee aan de nieuwe Noorse Bijbelvertaling, net als Knausgård zelf deed. Het kan niet anders dan dat die onderdompeling in de Bijbel hem op het spoor heeft gezet van het schrijven van dit boek. Ook Kathrine kun je dus zien als een alter ego van de schrijver. Dat geldt waarschijnlijk voor elk personage. De vrouwen die in het ziekenhuis en het tehuis voor verstandelijk gehandicapten werken, de jongen die peuterleider is, je herkent in hen allemaal die vertrouwde combinatie van aandacht voor de ander en overweldigende onzekerheid, buitensporige reflectie en overgave aan het moment. De auteur lijkt nog altijd op zoek naar het universeel-menselijke dat in concrete levens, vol details, gebeurtenissen, ontmoetingen, gestalte krijgt. Daarin raakt dat universele aan het geloof zoals Egil het leert kennen:
‘Het kon zijn, dacht ik terwijl ik met geboden hoofd over de open plek liep, dat de manier van geloven archaïsch was, bij vroeger tijden hoorde, maar dat datgene waar ze in geloofden onveranderlijk was, dat het er altijd was geweest en altijd zou zijn, en dat het geloof er vanuit de verschillende culturen nieuwe wegen naartoe kon vinden, en misschien altijd al gevonden had.’
Als het kwaad in ons allen zit, dan het goede misschien ook.
7. Het dodenrijk
Het boek waar Arne aan had willen werken had over het dodenrijk moeten gaan, maar het is een essay van de hand van Egil met de titel ‘Over de dood en de doden’ dat we tegen het eind van de roman te lezen krijgen. Die mengvorm van essay en narratief doet denken aan Vrouw, waarin Knausgård honderden pagina’s lang over Hitler, de Shoah en Paul Celans ‘Todesfuge’ essayeerde. Maar het dodenrijk krijgt ook nog een eigen verbeelding, als een van de personages in coma raakt. Of is de bloedhete Noorse kust, waar opeens die vreemde heldere ster aan de hemel verscheen en de dieren tussen de mensen komen – honderden krabben, een eekhoorn en een zeearend, veel te veel ratten, een hert, vos en das, adders en lieveheersbeestjes – het dodenrijk? En was het dat dan altijd al?
8. Het einde van de wereld zoals we die kennen
Alles is een teken, zegt Egil. Arne moet er niets van weten, want wie is het dan die die tekens geeft? ‘De wereld,’ antwoordt Egil. Je moet alleen niet denken dat je de tekens zomaar kunt begrijpen. De morgenster kan immers én de verlosser én de duivel aanduiden. Welke van de twee het ook is, het betekent hoe dan ook het einde van de wereld zoals we die kennen.
‘Er stond iets vreselijks te gebeuren.
Dat zei die ster.
Er stond iets vreselijks te gebeuren.’
Slaap zacht.