De bekentenissen van Kornél Esti is een van de beste boeken die ik de laatste tijd heb gelezen. De volstrekt originele en aangename toon die dit citaat ook bezit, houdt Dezsö Kosztolányi het hele boek vol. Zoals Esti zijn telefoon koestert, zou je als lezer Esti willen koesteren – een personage dat even origineel en aangenaam is als het boek waarin hij een glansrol speelt. En even eigenzinnig en onberekenbaar. De bekentenissen van Esti zijn opgetekend door een oude jeugdvriend van hem, de ikfiguur. Maar hoe zit dat met die twee vrienden? Het eerste hoofdstuk, ’waarin Kornél Esti, de enige held van dit verhaal, door de schrijver wordt voorgesteld en ontmaskerd’, zet de lezer meteen aan het puzzelen. De enige held ontmaskerd… zijn de ik en Esti niet één en dezelfde? Vertelt een gedistingeerde man hier misschien over zijn andere ik, over zijn lichtzinnige zelf, dat gehuld is in de nevels van herinneringen?
Of dat nu zo is of niet, doet er niet zoveel toe. Juist de twijfel over de aard van de ’vriendschap’ tussen de twee, is een van de vele charmes van dit boek. De schrijver vindt Esti net zo origineel en aangenaam, eigenzinnig en onberekenbaar als de lezer. Hij kan geen afstand van hem nemen, laat zich door hem meesleuren in onmogelijke avonturen, laat zich inpakken en gebruiken, stoot hem af en keert altijd weer bij hem terug. Heeft hij een blinde vlek voor deze onmogelijke dandy, omdat iedereen een blinde vlek heeft voor zichzelf?
Het boek is moeilijk een roman in de gebruikelijke zin van het woord te noemen. Een roman in verhalen (bekentenissen), een levensbeschrijving in scènes. Esti krijgt gestalte in losse, caleidoscopische vertellingen waartussen veel onbesproken blijft. Van kop en staart is geen sprake. Dat maakt niet uit, want elk hoofdstuk is een roman op zichzelf, voldoende voor een mensenleven. De meeste draaien om ontmoetingen met anderen, die als een spiegel de ene persoon doen oplichten waar het allemaal om draait: Kornél Esti, de enige held van dit verhaal. Stuk voor stuk zijn ook die anderen weer onvergetelijke types, hoewel ze in het niet vallen bij Esti. Dat is knap, Kosztolanyi laat elke bijrol ook een Oscar verdienen. Uiteindelijk bestaan ze alleen bij gratie van hun spiegelende functie, hun rol is alleen om Esti te doen schitteren. Maar als je een schittering spiegelt, schitter je zelf mee.
De mooiste bekentenis vond ik hoofdstuk acht, ’waarin de arme journalist Pali Mogyoróssy in het koffiehuis plotseling zijn verstand verliest en vervolgens in het gesticht wordt opgesloten’. Dit verhaal is alles tegelijk, zoals literatuur alles tegelijk kan zijn: grappig en droevig, vol vriendschap en vol achterbaksheid, optimistisch en tragisch, historisch en actueel. Wat heeft een beschrijving van het journaille in de jaren dertig ons nog te melden? Alles.
Vlak voor de zomer komt een goedkope herdruk uit van De bekentenissen van Kornel Esti. Ietwat prematuur misschien, maar toch nu al dé tip voor de zomervakantiebagage.