‘Le réveil mortel’: dat klinkt als een klok. De klok die het besef in je wakker slaat van sterfelijkheid, dan wel. Meer nog: van jouw eigen sterfelijkheid. Julian Barnes brengt het ter sprake in Nothing To Be Frightened Of, zijn mooie, overvolle essay over doodsangst. ‘Le réveil mortel’, ’the wake-up call to mortality’, komt van Charles du Bos, een begin-twintigste-eeuwse Franse criticus.
Barnes was een puber toen zijn wake-up call kwam, en zijn boek over doodsangst is er in feite het resultaat van. Onmiddellijk vraag je je af wanneer de sterfelijkheid voor het eerst bij jezelf ontwaakte. Ik weet het niet goed. Ik kan me wel de eerste keren herinneren dat de dood zich aandiende. Mijn tante die stierf toen ik ongeveer zes jaar oud was. Later zag ik mijn cavia onder mijn ogen sterven. Maar van die momenten herinner ik me vooral mijn onbegrip en niet een bliksemflits waarmee mijn eigen sterfelijkheid aan mij werd geopenbaard. Toen mijn vader ongeneeslijk ziek was, was ik bang dat ik opeens dood zou gaan en daarmee alles nog ingewikkelder zou maken. Mijn eigen sterfelijkheid gekoppeld aan die van een ander.
Het réveil hoeft natuurlijk ook niet te komen door de dood van een ander. Het kan je zomaar overkomen. Ik zou me kunnen voorstellen dat het in een overweldigend landschap kan, als een ervaring van het sublieme. Of op een hotelkamer. Barnes schrijft in zijn fenomenale stijl: ‘‘The wake-up call to mortality’ sounds a bit like a hotel service. ‘Death-knowledge,’ ‘death-awakening’? – rather too Germanic. ‘The awareness of death’? – but that suggests a state rather than a particular cosmic strike. In some ways the (first) bad translation of du Bos’s phrase is the good one: it is like being in an unfamiliar hotel room, where the alarm clock has been left on the previous occupant’s setting, and at some ungodly hour you are suddenly pitched from sleep into darkness, panic and a vicious awareness that this is a rented world.’
(Overigens komen hotels vaker voor bij Barnes. De hotelkamer is dan ook bij uitstek een plek waar je individualiteit betwist wordt en die dus existentiële kwesties bij je opdringt. Eerder haalde ik al een prachtig hotelcitaat aan uit Flaubert’s Parrot. ‘I sat on my hotel bed; from a neighbouring room a telephone imitated the cry of other telephones.’ (Zie Posthume herinneringen van Bras Cubas en Flaubert’s Parrot) Resoneert (rinkelt) dat niet mooi met de wake-up call van de dood? Het hotel is een geleende wereld, waarin zelfs het rinkelen van de telefoon niet authentiek is. Alleen de dood is dat.)
Hoe dan ook, ik herinner me dus niet mijn eigen réveil mortel. Misschien moet ie nog komen? Wel staat een ander réveil me nog haarscherp voor ogen. Laat ik het ‘het kosmisch réveil’ noemen. Ik was een jaar of negen oud. In de hoek van een donkere, weinig gebruikte kamer in de boerderij van mijn opa en oma op het Deense platteland zat ik in een schommelstoel. Op mijn schoot een boek over ‘De wonderen van de wereld’. Toen, plotseling, onverwacht, bladerend langs de piramides en de Niagara Falls: de oneindigheid van het heelal.
Wat was er voor het begin van tijd en ruimte? Wat is er achter de grens van het universum? Kan oneindigheid bestaan? Maar hoe kan ik tot het eind van oneindigheid denken? Ik werd duizelig van die gedachten, voelde voor het eerst de grenzen van het denken. Ook een sublieme ervaring. Ik sloeg het boek met een klap dicht en zette het terug in de kast. De rest van de vakantie gluurde ik nog wel naar de rug van het boek, dat zo gewoontjes tussen de andere boeken stond, maar ik durfde het niet meer te openen. Misschien was het toch wel mijn ‘réveil mortel’. Immers, Barnes heeft het ook over: ‘a particular cosmic strike’.
Wie herinnert zich het zijne?