Gedachtekunst. Dat is wat Michel Houellebecq in zijn laatste roman De kaart en het gebied bedrijft. Hoofdpersoon is beeldend kunstenaar Jed Martin, die in enorme series van honderden objecten werkt. Houellebecq beschrijft ze uitputtend, soms wellustig, maar altijd objectief – als in een catalogus. Alsof hij ze om zich heen heeft liggen: de honderden foto’s van producten vervaardigd door de mens waarmee Martin zijn kunstenaarschap begint. De duizenden foto’s van Michelinkaarten die hij zo heeft bewerkt dat ze een levend landschap lijken. De schilderijen van mensen in functie van een elementair beroep. En ten slotte de filmpjes waarin menselijke artefacten overwoekerd worden door de natuur.
Wat uit de kunst van Martin blijkt, is dat het in dit boek te doen is om werk. En dat is precies wat De kaart en het gebied, maar eigenlijk alles van Houellebecq, zo interessant maakt. Hij schrijft over het meest basale uitgangspunt van de westerse wereld, dat wat je persoonlijke leven grotendeels structureert, dag in dag uit: werk. En wat daarmee samenhangt: geld.
De mens is een slaaf van zijn werk en van zijn inkomen, dat weten we inmiddels wel. Geld koopt een mooie oude dag, als je wilt een mooie dood, maar geen liefde of gezondheid. Al die rijke en succesvolle mensen zijn totaal uitgeblust, zelfs de seks wil niet meer lukken. De eenzaamheid sijpelt door het boek heen, en zelfs die roept op den duur bij de personages geen weerstand meer op. Sterker, de eenzaamheid wordt een gekozen bestemming.
Wat Houellebecq toevoegt aan dit zwaarmoedige lot (dat in feite ons aller lot is), is de troost van de productie. De mens is een producerend dier, zou je kunnen zeggen. En produceren is scheppen, iets maken uit niets. Tussen een stuk gereedschap, ontworpen en gemaakt door de mens, en de artistieke weergave daarvan door de kunstenaar (zoals Martin ze maakt), zit misschien niet zoveel verschil. Is ons aller lot ook dat we kunstenaars zijn? Eenzame kunstenaars die voortploeteren in een wolk van massale bedrijvigheid, tegen beter weten in.
Terug naar De kaart en het gebied. Eerder schreef ik over de titel naar goed Houellebecq-gebruik een half Wikipedia-lemma over. ‘De kaart is niet het gebied‘ is een staande uitdrukking die ervoor waarschuwt een abstracte weergave (de kaart) niet te verwarren met de concrete werkelijkheid (het gebied). De kaart en het gebied schuift die ontkenning opzij en zet beide naast elkaar. De onderschikking wordt een nevenschikking.
Vooral in het gedachtekunstwerk van de Michelinkaarten, waar Jed mee doorbreekt, denk je aan de titel. Het gebied, daarin spelen mensenlevens zich af, met alle kleine en grote tragedies van dien. (Martin krijgt bij het kijken naar een Michelinkaart een soort visioen van al die dorpen gevuld met mensen en hun krioelende levens – zelf heb ik dat wel als ik in de trein uit het raam kijk en al die huizen voorbij zie gaan, gevuld met gezinnen, verlangens en geknakte idealen.) De kaart is de abstracte weergave daarvan. Met zijn honderden foto’s van artefacten maakte Martin ook een soort kaart, die op een uitputtende manier moest verwijzen naar de menselijke productie.
De Michelinkunstwerken gaan een stap verder: daarin schuiven kaart en gebied letterlijk ineen en wordt het onderscheid tussen beide opgeheven. De beschrijvingen van die niet-bestaande kunstwerken zijn heel knap. Je begrijpt meteen: dat moeten geweldige werken zijn, juist omdat ze in staat zijn die grenzen op te heffen, wat bij de toeschouwer vast een sublieme ervaring teweegbrengt. De grens tussen het land, de weergave daarvan en de menselijke ervaring wordt uitgevaagd, maar ook die tussen de mens en zijn mechanische productie. Net als in de schilderijen van ‘de elementaire beroepen’ – die bestaande mensen uitbeelden zoals Steve Jobs en Bill Gates, maar ook ‘Michel Houellebecq, schrijver’. Individu en categorie worden daarin één, vallen met elkaar samen. Misschien is dat wel de ultieme troost die tegenover de eenzaamheid gesteld kan worden: samenvallen met de productie, waardoor je deel wordt van het grote mechaniek dat de wereld draaiende houdt.
Maar nee, de kaart is niet het gebied. Houellebecq speelt als personage een belangrijke rol in deze roman. Ergens zegt hij: ik geloof niet meer in het verhaal, in de roman als geëigende vorm om de wereld te beschrijven en betekenis te geven. Ik geloof alleen nog in de kunst van de nevenschikking, waarin zaken naast elkaar staan, zoals in de poëzie of beeldende kunst. Niet meer de metafoor maar het metoniem. Het individuele kan het abstracte niet teniet doen, en het abstracte zal nooit volledig heersen over het individuele. Productie kan eenzaamheid niet opheffen, maar andersom ook niet. Daar zullen we het mee moeten doen. En ondertussen maar hopen dat Houellebecq niet écht zijn geloof in het verhaal heeft opgegeven.