En toen werd hij wakker en bleek het allemaal een droom. Of: en toen werd eindelijk de diagnose gesteld en bleek hij al die tijd al hallucinant te zijn. Twee manieren om níet een verhaal te eindigen. Net als ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’. Eind goed al goed is gewoon niet interessant. Wakker worden uit een droom of gelabeld worden als psychisch gestoord klinkt misschien iets minder fijn, maar is voor de lezer die net al je avonturen heeft beleefd even onbevredigend.
Dat onbevredigende gevoel bleef me ook bij na het lezen van de roman Op zee van Toine Heijmans. Het is goed geschreven, beklemmend en bovendien geïllustreerd met prachtige tekeningen. De ik-figuur gaat maandenlang alleen zeilen. Op het laatste stukje, van het noorden van Denemarken terug naar Harlingen, krijgt hij gezelschap van zijn zevenjarige dochter. Al vanaf de eerste bladzijden weet je dat het mis zal gaan en de tekeningen van een zwarte, dreigende zee maken dat je angstig verder leest.
Zonder te verklappen wat er misgaat en hoe dat vervolgens afloopt, wil ik toch iets zeggen over het einde. Het zette me aan het denken over wat ik verlang van eindes – en dus van een leeservaring. Met zo’n vijftig bladzijden te gaan, bemerkte ik dat mijn angst veranderde; ik was niet meer bang voor de zee en voor die vader met zijn veel te jonge dochter. Ik was bang dat het toch nog goed ging aflopen. Dat is raar. Ben ik een sadist die alleen geniet van het allerergste lijden? Wil ik mezelf zo graag pijnigen met de scherpste pijn die een personage kan ondergaan? Iedereen gaat dood en niets komt ooit goed!
Het deed me denken aan Ronald Giphart. Ik had een kleine twitterdiscussie met hem over een van zijn roman Ik omhels je met duizend armen. Het verhaal van de dood van zijn moeder, een vreselijke episode. En toch had ik daar aan het eind ook zo’n onbevredigend gevoel, omdat het gek genoeg leek alsof alles toch nog goed kwam, ondanks de dood. Een prachtig afscheid, een familie samengebracht in verdriet, een les geleerd. Haast feelgood. Het maakte me boos. (Laat ik het erop houden dat ik het las vanuit een zeer persoonlijke zoektocht naar iets van ‘zingeving’.)
Vervolgens las ik zijn andere roman IJsland en verdomd, daar gebeurde hetzelfde. Ondanks de trieste gebeurtenissen, toch een ‘goed einde’ of misschien moet ik zeggen een zinvol einde. En dus een onbevredigend gevoel. Wat is dat toch? Misschien moet ik toch concluderen dat ik simpelweg niet tegen goede eindes kan. Maar waarom? Noem ik mezelf niet tegelijkertijd een optimist in hart en nieren? Dan zou ik goede eindes moeten omarmen met duizend armen.
Nee, ik voel me voor de gek gehouden. Mijn eerste ingeving is: het is niet realistisch. Een onzinargument, want het allerergste is over het algemeen niet realistisch. In het gemiddelde leven komt het gemiddeld juist wel goed. We gaan allemaal dood, maar in de tussentijd komt het goed. (Dit is zelfs een motto van mijn optimistische zelf: ‘ik ga er niet dood aan’. Een veilig motto, dat slechts één maal niet opgaat.) Denk aan al die bijna-ongelukken, toevallige gelukjes, vergeten verdriet, geheelde breuken, ziektes die overgaan of waar je mee leert leven. Realistisch is het dus juist wel, zelfs ‘hij werd wakker en het bleek allemaal een droom’.
Het is dan ook erger: ik voel me écht voor de gek gehouden, zoals je dat voelt bij de droom die als een konijn uit de hoge schrijvershoed komt. Aan het eind van Op zee verandert het perspectief. Dan weet je wel hoe laat het is (meer verklap ik niet) – je bent voor de gek gehouden. Hetzelfde gebeurde in IJsland: wij lezers wisten niet alles, maar waren samen met de hoofdpersoon voor de gek gehouden.
Eigenlijk stoppen deze verhalen waar ze hadden moeten beginnen: met een zwierig gebaar wordt het konijn uit de hoge hoed getrokken en dan valt het doek. Maar wat ik wil weten is wat er achter dat doek gebeurt. Ik wil niet de buiging van de goochelaar zien, ik wil hem zijn make-up zien afpoetsen. Je moet tot op de bodem graven en zelfs als de bodem een rotsbodem blijkt te zijn, wil ik weten wat dáár nog eens onder zit. Dat is bikkelen, bikkelen met een verroeste pikhouweel.