Op het debat over recensenten in Spui25, dat verbijsterend was in zijn tentoonspreiding van literaire inteelt, egotripperij en kortzichtigheid (zoals ook mooi is beschreven door Gaston Franssen), werden niettemin boeiende dingen gezegd. Boeiend omdat ze getuigden van precies die literaire inteelt, egotripperij en kortzichtigheid en dan zonder dat degene die het zei het doorhad. De allerergste observatie kwam van Elsbeth Etty, die zonder blikken of blozen toegaf dat het haar geen moer interesseerde of de lezer door haar recensies nu wel of niet een boek ging kopen. Hou dan een dagboek bij en publiceer je stukjes niet in de krant! wilde ik roepen, maar ik was met stomheid geslagen.
Een andere deelnemer, Marja Pruis, vertelde dat ze toen ze begon met recenseren, ervan hield om dingen negatief te bespreken. Dat was wel stoer. (Geinig om in het achterhoofd te houden als je vervolgens leest hoe zij publiekelijk in een column reageert als ze zelf negatief besproken wordt.) Ik ben erachter gekomen dat ik zelf een hekel heb aan het schrijven van een negatieve recensie. Maar natuurlijk wil ik niets liever dan dat mensen daardoor het boek níet gaan kopen. Of juist wel.
De eerste versie van mijn bespreking van Dimitri Verhulsts Godverdomse dagen op een godverdomse bol was nog negatiever dan de uiteindelijke versie. Misschien moet ik het niet toegeven, maar ik heb na lang dubben een paar zinnen toegevoegd aan het eind met een positieve noot. En het adjectief ’prachtig’ voor De helaasheid der dingen, in de inleiding. Dat boek was dan ook prachtig. Misschien dat ik juist omdat De helaasheid der dingen prachtig vond (hoewel ook niet briljant) het niet over mijn hart kan verkrijgen Godverdomse dagen totaal de grond in te boren.
Stel dat Verhulst een Engelsman was geweest, en Godverdomse dagen de vertaling van Goddamn Days On A Goddamn Ball. Had ik dan ook zo’n moeite mee gehad? Vast minder. Ik ben een watje: het idee dat Verhulst mijn recensie leest en daar misschien verdrietig van wordt, is genoeg om mezelf verdrietig te maken. Aan de andere kant: laat hem dan maar een column schrijven zoals die van Marja Pruis. Dan kan iedereen weer lachen. Heel hard lachen.
Wie met genoegen de verhalen van Dimitri Verhulst las over de zuipschuiten, vuilbekken, lapzwansen en smeerpoetsen uit Reetveerdegem, maar zich soms ook afvroeg hoe het allemaal in vredesnaam zo ver had kunnen komen, kan in Godverdomse dagen op een godverdomse bol een antwoord vinden. Verhulst schreef de geschiedenis van de mensheid in 180 bladzijden, ook wel te zien als een eonenlange prequel van het prachtige De helaasheid der dingen.
Godverdomse dagen is genomineerd voor de Librisprijs. De jury schrijft: ‘Verhulst is zo intens kritisch over de mens, dat je je bijna gedwongen voelt om het voor je soort op te nemen. In een literair landschap waarin net iets te veel thrillers, incestdrama’s en andere voorspelbare verhalen opdoemen, is Godverdomse dagen een verademing.’ Engagement mag weer, moet zelfs volgens sommigen. Het stempel van Thomas Vaessens, die een fel debat over straatrumoer en maatschappelijke betrokkenheid in de letteren ontketende met zijn studie De revanche van de roman (zie link) én plaatsnam in de Librisjury, is duidelijk.
En toen
Is Verhulst dan zo geëngageerd? En behoort Godverdomse dagen tot de zes beste boeken van het afgelopen jaar? Wat mij betreft kunnen beide vragen met ‘nee’ beantwoord worden. Wel schreef hij een merkwaardig boek, dat alle genreaanduidingen tart, geen zier geeft om spanning of plot, maar in de taal alles op alles zet. Het heeft nog het meest weg van een episch dichtwerk. Voor de lezer die zich instelt op ‘een verhaal met een hoofdpersonage waarin u zich ongetwijfeld zo nu en dan herkennen zal’, zoals de flap belooft, kan dat nog een flinke aanslag op het uithoudingsvermogen betekenen.
Het ‘verhaal’ is gauw verteld: ”t’ – de mens – kruipt uit het water en gaat lopen, spreken, samenleven, maar vooral vreten, kezen, liegen. Tot het uiteindelijk op gelijke voet komt te staan met God, namelijk door de allesvernietigende krachten van de atoombom te ontketenen boven Hiroshima. Daarvoor: jagen, verzamelen, ijstijd, volksverhuizingen, prehistorie, Egypte, de Romeinen, middeleeuwen enzovoorts. Door die opzet, waarbij je vanzelf invult ‘en toen, en toen’ lijkt er tegelijk helemaal niets te gebeuren. De boodschap van Verhulst is duidelijk: de geschiedenis is een herhaling van verziekte zetten.
Stromen met woorden
Volledigheid of nauwkeurigheid is geen streven in deze vertelling. Soms maakt Verhulst herkenbare verwijzingen naar de geschiedenis zoals je die op school leert, maar die ogen willekeurig en ook wel wat flauw, alsof het een puzzeltje is. Niet iedereen zal zich trouwens herkennen in deze geschiedenis: ’t is een laaglander, een christen, een man. Een zuipschuit, vuilbek, lapzwans en smeerpoets. Is er dan niets de moeite waard aan het godverdomse wezen? Misschien zijn taal:
De taak die ’t ooit vrijwillig op een dag met veel plezier heeft aangevat, het benoemen van de dingen, is nog altijd onvoltooid. En ’t hoopt dit zo te houden. Want eens de stromen met woorden zullen zijn opgedroogd, zal ’t zijn eigen einde ruiken. Het einde van de woorden, dat is de dood.
Je zou het bijna inconsequent noemen dat Verhulst door zijn ‘stromen met woorden’ dat vervloekte mensdom nog in leven houdt. Zijn uitbundige Vlaams is de hemel in geprezen. Je moet er van houden. Af en toe schiet hij door in grappen en grollen (‘Een eigen grot een plek onder de zon’), andere keren zit er een pareltje tussen (‘Hun lijken worden in wijntonnen naar de kaden gerold en in de rivieren gedropt, waarop ze drijven naar een zee die hen verteren zal’).
Verhulst maakt op een mooie manier het universele particulier en vice versa. ”t’ Is als de onsterfelijke graaf Saint-Germain, die tegelijk zichzelf blijft en transformeert tot tijdgenoot.’ De taal is ook zowel particulier als universeel: Verhulsts stijl is volkomen eigen, maar weet te spreken over de ontdekking van vuur evengoed als over de Verlichting. Het duurt alleen allemaal te lang, of juist te kort: had er een vlammende novelle van gemaakt of een echt episch dichtwerk. Ook epische dichtwerken hebben echter spanning en afwisseling nodig. Als dit het beste is wat hedendaags engagement te bieden heeft – een deprimerende visie op de mens zonder hoop op verbetering – rijst de vraag: wat boeit ’t?