
De zomer is in boekenland een heus seizoen geworden, naast het voor- en najaar, schreef ik gisteren. Een volwaardig seizoen kun je het echter niet noemen – gelukkig maar, want boeken worden er al meer dan genoeg geproduceerd. Grote namen verschijnen niet als iedereen, inclusief televisie en boekenbijlage, op vakantie is. Hieronder mijn oogst uit de aanbiedingen van de uitgeverijen.
Alan Hollinghurst – Kind van een vreemde. Prometheus, juni
Dit klinkt voor mij als het ideale vakantieboek, behalve dat het net uitkomt als ik al op vakantie ben:
‘In de late zomer van 1913 logeert de jonge, aristocratische dichter Cecil Valance op het familielandgoed van zijn Cambridge-vriend George Sawle. Het weekend dat hij daar doorbrengt is vol verrassingen en verrukkingen voor de hele familie Sawle, maar in het bijzonder voor het zestienjarige zusje van George, Daphne, als Cecil een gedicht aan haar opdraagt. Een gedicht dat een houvast voor een hele generatie zal blijken, een ode aan het oude Engeland dat op het punt staat voorgoed te veranderen.’
Saul Frampton – Speel ik met mijn kat of speelt ze met mij. Ambo, augustus
Dit boek stond aangekondigd voor het voorjaar, maar staat nu voor augustus gepland.
‘Volgens Montaigne gaat het er in het leven niet zozeer om zo veel mogelijk kennis te vergaren, maar te proberen de onvatbare ervaring die het leven is, te accepteren. We moeten niet krampachtig proberen de betekenis van het leven te doorgronden – we moeten het zelf zin geven. Met Speel ik met mijn kat of speelt ze met mij? laat Saul Frampton zien dat Montaignes gedachtegoed nog steeds springlevend is en ons kan inspireren om de kunst van het leven te verstaan.’
Twee andere boeken die al zo vaak vooruit zijn geschoven, dat ik eigenlijk niet geloof dat ze nu wel echt gaan verschijnen zijn Het Parijse licht van Ger Groot, over de Franse filosofie in de twintigste eeuw (een absolute must have dus, wat mij betreft) en het volgende deel in de reeks essays over de roman: Een intieme geschiedenis van Monica van Paemel (hoewel de eerste deeltjes, van A.F.Th van der Heijden en van Connie Palmen, mij tegenvielen). Ger Groot blijkt na enig speurwerk nu gepland te staan voor november, Van Paemel is een soort spook geworden. Die ambitieuze, gesubsidieerde essayreeks ‘Over de roman’ mag inmiddels wel mislukt worden verklaard.
Ik noem toch nog één herdruk, omdat het een boek is dat iedereen een keer mee moet nemen op vakantie (ja, nu echt): De kunst van het reizen van Alain de Botton. Hij stelt de vraag waarom mensen reizen, wat de lol is van toeristische attracties en vieze hotelkamers. De mooiste hoofdstukken zijn die waarin hij beschrijft hoe je beter kunt waarnemen en daardoor alles beter kunt onthouden. En hoe je op vakantie nu eens echt kunt uitrusten. (Olympus pockets, 15 euro)