
‘There is no going back to reality just as there is no going back to virginity.’ Thomas de Zengotita (geciteerd in Stine Jensen, Echte vrienden)
Als ik zo langzamerhand ergens genoeg van heb, is het wel het aanhoudende geschrijf over social media, en dan in het bijzonder door filosofen. Je weet van tevoren al waar het op uit gaat lopen als iemand als Ad Verbrugge zijn licht laat schijnen over die oppervlakkige, vluchtige platformen, want door ze oppervlakkig en vluchtig te noemen zijn ze al verdoemd. Je zou denken dat juist filosofen door de vooroordelen héén willen denken en dus ermee beginnen om die veronderstelde oppervlakkigheid of luchtigheid te onderzoeken. Waar komt die kwalificatie vandaan? Is die terecht? Bestaat er überhaupt een causaal verband tussen oppervlakkigheid en verderfelijkheid?
Het startpunt van zo’n onderzoek kan – ik zeg maar wat – het aanmaken van een Twitter- of Facebookaccount zijn. Ik krijg altijd sterk de indruk het daar al mis gaat. Ad Verbrugge is niet actief op Twitter en heeft op Facebook alleen maar een fanpagina (waar niet veel meer op staat dan een link naar zijn lemma op Wikipedia). Niettemin zegt hij in een interview met Filosofie Magazine dingen als:
‘Toch wek je met dergelijke foto’s [van een feest] altijd een partiële indruk van je leven, dat soms zelfs op gespannen voet staat met het leven dat je echt leidt. Dat wordt in de hand gewerkt door het feit dat je Facebook-vrienden hetzelfde doen. Daardoor komt een eigenaardige druk op je leven te liggen, zo van: wat doe ík eigenlijk? Wat heb ik een saai leven. Dus zelf ga je je ook op een andere manier gedragen. O ja, ik ben nu bij dit concert, even een foto maken voor op Facebook. Indruk en lijfwereld gaan interfereren. Je bent in de lijfwereld al bezig met de indruk die je gaat wekken op Facebook.’
Enzovoort, enzovoort. Let op: het gaat hier om feiten, die zich altijd voordoen. Dus. Het kan natuurlijk zo zijn dat Verbrugge na een gedegen onderzoek deze ervaringen heeft opgedaan en toen besloot om zijn persoonlijke account om te zetten in een neutrale fanpagina. Ik denk het eerlijk gezegd niet. Het bange vermoeden rijst dat het filosofische onderzoek dat aan de basis van dit soort uitspraken ligt, behoorlijk oppervlakkig en vluchtig genoemd mag worden.
Het was dan ook met enige tegenzin dat ik begon aan het essay van de Maand van de Filosofie, geschreven door Stine Jensen. Echte vrienden gaat ook weer over Facebook en de aankondiging ervan belooft al dat het wederom geen lofzang zal zijn. Jensen heeft in elk geval de nodige ervaringskennis opgedaan en weet dus waar ze het over heeft. Dat is verfrissend, want haar kritische blik geldt daarom niet alleen Facebook, maar in de eerste plaats haarzelf. Bovendien valt er veel te lachen (of in elk geval te grinniken). Uiteindelijk is het dus zeker wel een leuk boekje waar en passant ook interessante ideeën in staan, die niet al op voorhand gekleurd zijn.
Het thema van de Maand van de Filosofie is ‘het echte leven’. Waar het altijd weer op neer komt in dat filosofische geneuzel over social media is dat wat Verbrugge ook noemt: de indruk die je van jezelf online achterlaat, staat ‘op gespannen voet met het leven dat je echt leidt’. Het is met andere woorden een nep-wereld, die tegenover de echte wereld staat. Natuurlijk staat die nep-wereld lager in rang. Bij die veronderstelde opdeling in nep en echt moeten toch alle alarmbellen afgaan, zou je denken, zelfs bij de groenste eerstejaars filosofiestudent.
Dat is ook wat Jensen duidelijk maakt. Er zijn mensen, schrijft ze, die op een gegeven moment besluiten hun virtuele leven op te geven, in de hoop daarmee meer van het echte leven terug te krijgen. Dat laatste zou dan waarachtiger en waardevoller zijn. Een illusie. Ze haalt Andrew Potter aan:
‘Volgens Potter zitten we hiermee op een vals spoor. De suggestie wordt namelijk gewekt dat er ooit een “echt” leven was, met echte intimiteit, echte gemeenschappen, echte vrienden, echte muziek, echte landschappen en echt eten, en dat dit alles nu weg zou zijn. Volgens hem is “authenticiteit” echter een project dat ons al tweehonderdvijftig jaar bezighoudt en is het een manier geworden om over de wereld te praten, en bovenal een manier om te oordelen.
“Echt” en “onecht” zijn geen feiten, maar waardeoordelen. … We moeten het vooral beschouwen als een ideologisch concept dat tegenwoordig wordt ingezet tegen het “inauthentieke” leven van de moderne wereld waarin individualisme en zelfontplooiing hoogtij vieren.’
Daar kun je wat mij betreft aan toevoegen: alsof iedereen in dat zogenaamde ‘echte’ leven ook voortdurend echte gesprekken voert, geconcentreerd werkt en diepe gedachten denkt. Om vervolgens online te vervallen in gekakel en ten slotte te degenereren tot een kip zonder kop. Onzin. Enerzijds omdat de meeste gesprekken in de ‘lijfwereld’ (brrr) van Verbrugge ook kop noch staart hebben, anderzijds omdat online ook inhoudelijke gesprekken worden gevoerd (even goed als er gekakeld wordt).
Ik moet ook denken aan een hoogleraar die me enigszins verward toevertrouwde dat hij onlangs een Twitteraccount had aangemaakt met de bedoeling zijn nieuwe boek te promoten. Groot was zijn verbijstering toen hij begreep dat je begint met nul volgers. Wie zou dan die reclame voor zijn boek lezen? Ik legde uit dat – als je niet al een BN’er bent – het wel een tijdje kan duren voor je een schare volgers hebt opgebouwd. Het vraagt om een investering in tijd en aandacht. Vervolgens kun je oppervlakkige tweets de wereld insturen en luchtigjes je boek aan de man brengen. Het doet me deugd dat hij mijn woorden ter harte heeft genomen. Hij is geen filosoof, maar wel een gedegen onderzoeker.