In het essay Zelfs na je dood laat Big Tech je niet met rust voor FTM haalde ik al kort het proefschrift van Nadia de Vries aan, Digital Corpses, over het online bestaan van beelden van doden of stervenden. Ik las het werk voor een bespreking in De Nederlandse Boekengids, die nu ook is verschenen.
‘Beelden van doden of bijna-doden maken juist door hun extreme inhoud iets duidelijk over onze relatie tot zowel het internet als de dood.’
Proefschriftbespreking: het digitale lijk
Oudjaarsdag 2006. Ik slingerde het internet aan om het filmpje op te zoeken van de executie van Saddam Hoessein, de dag daarvoor voltrokken. Ik weet niet hoe ik wist dat je dat filmpje online kon bekijken, misschien uit de krant of van het journaal. Het voelde pervers, ik was even geshockeerd door mijn eigen nieuwsgierigheid als door het filmpje. In mijn notitieboekje schreef ik: ‘2 minuut 19 seconden. Een van de laatste dingen die hij heeft gehoord: “Ga naar de hel.” Zulke dingen gebeuren echt en zijn te zien op internet.’
Hoeveel doden zijn sindsdien door mijn feeds getrokken?
Nadia de Vries verdiepte zich een proefschrift lang in dit soort nieuwsgierigheid naar beelden van de dood. In Digital Corpses: Creation, Appropriation, and Reappropriation beschrijft ze hoe het internet de functie en verspreiding van zulke beelden heeft veranderd en welke ethische implicaties dat heeft. Hoewel het onnauwkeurig is om hier te spreken van ‘het internet’. Een studie als deze laat juist zien dat elke technologische ontwikkeling van het medium, bijvoorbeeld de introductie van sociale media, ook veranderingen teweegbrengt in onze omgang met de inhoud. En tegelijkertijd staat de hedendaagse visuele cultuur in een lange traditie – om van de ‘thanatologische’ cultuur, die van omgang met de dood, nog te zwijgen.
Zo keek ik mijn eerste snuffmovie thuis via de internetkabel, alleen, en sprak er vervolgens met vrienden over in de kroeg. De eerste iPhone werd zo’n tien dagen later aangekondigd. We zaten wel op Hyves, maar die speeltuin was de laatste plek waar je een filmpje van Saddam Hoessein zou delen. Het lijkt een eeuwigheid geleden. Hoeveel doden zijn sindsdien door mijn feeds getrokken?
Het dode lichaam en zijn digitale afbeelding
Voor De Vries is de dood geen onbekende. Ze debuteerde in 2019 met de memoires Kleinzeer: de onzichtbare wereld van ziekte, waarin ze schrijft over een bepalende ervaring in haar leven. Op haar elfde kreeg ze de diagnose systemische mastocytose, een zware chronische ziekte, om drie jaar later weer genezen te worden verklaard. In de tussentijd wende ze aan de nabijheid van de dood, die zich schuilhield in haar eigen zieke lichaam. Hoe is het om ineens je leven terug te krijgen?
De beelden van doden of bijna-doden en hoe die circuleren in het online domein, maken juist door hun extreme inhoud iets duidelijk over onze relatie tot zowel het internet als de dood.
Een overweldigende vraag die De Vries verkende in een essayistische, precieze stijl. Die stijl klinkt ook door in Digital Corpses. Dat mag bijzonder heten, want haar discipline, cultural analysis, kenmerkt zich niet altijd door helder en toegankelijk taalgebruik. Ook in dit werk stapelen de concepten zich soms op – ‘unwilling avatar’, ‘girled image’, ‘cartoon body’ – maar zelfs zonder het jargon tussen aanhalingstekens begrijp je wel wat er op het spel staat. Uitnodigend zijn de drie kernpunten waar De Vries steeds weer naar terugkeert: agency (de mogelijkheid om naar eigen inzicht te handelen), verantwoordelijkheid en eigendom. Het dode lichaam en zijn digitale afbeelding, toch een redelijk niche-object, krijgen via deze perspectieven een maatschappelijke reikwijdte die aanzet tot verdere toepassing en verdieping.
Want de beelden van doden of bijna-doden en hoe die circuleren in het online domein, maken juist door hun extreme inhoud iets duidelijk over onze relatie tot zowel het internet als de dood. Dat het hier draait om beeltenissen van mensen die er zelf niet meer zijn, zet die relaties op scherp. Bovendien kan het onszelf overkomen, dat we na onze dood op een manier verder leven die we niet wensen en niet kunnen beïnvloeden. Niet alleen omdat we er dan niet meer zijn, maar omdat de internetlogica ervoor zorgt dat wat eenmaal online komt nooit meer helemaal verdwijnt.
De meme-ificatie van alles
Uiteraard zijn dit door en door ethische vraagstukken. De dode lichamen die online blijven bestaan, zijn hun agency tweemaal kwijtgeraakt: door de dood en door de techniek. Ook hun nabestaanden kunnen hen niet meer helpen; controle over digitale objecten is gewoon nagenoeg onmogelijk, hoezeer ze ook grenzen van intimiteit en fatsoen overschrijden. Dat maakt de casussen die De Vries bespreekt zo verontrustend. De ‘meme-ificatie’ van alles is tot daaraan toe, maar het lijk als meme, even deelbaar, bewerkbaar en ontdaan van elke referentie aan de werkelijkheid als Spongebob of Pepe, dat is moeilijk af te doen met onverschillig hoofdschudden.
Het probleem is dat dat wel gebeurt. De beelden worden niet opgezocht en gedeeld uit medelijden, maar voor een portie entertainment. De Vries betoogt dat het taboe op de dood is toegenomen en daarom onze nieuwsgierigheid opwekt. Eerder lieten mensen nog dodenmaskers maken, of schilderijen waarop ze poseren met hun dierbare overledenen. De doden waren zichtbaar in het dagelijks leven. Nu is dat niet meer gebruikelijk: we memoreren de overledenen liever met beelden van toen zij nog leefden.
Alle moderatoreninspanningen ten spijt, dringt de gewelddadige dood met regelmaat door op de sociale feeds.
Hier kun je tegenin brengen dat mensen op shocksites niet op zoek zijn naar verstilde doodsportretten, maar naar het gewelddadige aanzicht van de dood. Dat zou eerder vergelijkbaar zijn met prenten van lijfstraffen, vierendelingen of de guillotine. Het roept een interessante vraag op: is het taboe op de dood tegenwoordig voor iedereen even sterk, of is het in sommige contexten juist zwakker geworden? En hoe zit het met het taboe op geweld?
Alle moderatoreninspanningen ten spijt, dringt de gewelddadige dood met regelmaat door op de sociale feeds. Slachtoffers van politiegeweld, terroristen die zichzelf opblazen, auto’s die op een bijeengepakte menigte inrijden, hongerdoden: de beelden komen zonder moeite in mijn herinnering op. Daarvoor hoef ik niet af te dalen naar het dark web.
Het tempo waarmee zulke beelden zich verspreiden, laat zien dat het shockeffect voor veel mensen belangrijker is dan waardigheid tot in en na de dood. De versterkende werking van het internet, waarop dat wat populair is ook automatisch zichtbaarder wordt, zorgt ervoor dat de controle over de beelden al gauw verdwijnt. En daarmee ook de verantwoordelijkheid van de kijker, zo verklaart De Vries. Als een beeld al duizenden keren gedeeld is, dan maakt jouw blik ook niet meer uit. Maar kijken betekent klikken en klikken betekent de vindbaarheid van het digitale object vergroten. Dat geldt voor seksistische hashtags, ook als er verontwaardigd gewag van wordt gemaakt, het geldt voor nepnieuws dat gedeeld wordt met de mededeling dat het nepnieuws is, en dus voor beelden van de dood, zelfs als ze zijn gemaakt om de aandacht te vestigen op misstanden.
Zou deze verspreide verantwoordelijkheid (distributed responsibility) die bij de digitale tijd hoort ook een weg vooruit kunnen zijn? Gedeelde verantwoordelijkheid zou betekenen dat we allemaal een steentje kunnen bijdragen aan een ander internet. Wat valt er te leren van de trollenlegers, die immers ook gebruikmaken van de verenigde kracht van gedeelde verantwoordelijkheid? Dat werpt ook een ander licht op agency. Er is treurig genoeg nooit sprake geweest van agency van het slachtoffer of zijn familie, alleen van degene die de foto’s nam of ze als eerste heeft gedeeld, en daarmee die agency ook liet versplinteren. Maar moeten we agency niet altijd begrijpen als gedeelde agency? Hoewel je niet volkomen autonoom bent (zeker niet als je dood bent), wil dat niet zeggen dat er helemaal niets meer valt te doen.
Gedeelde verantwoordelijkheid, agency en eigendom
De derde lens waardoor De Vries kijkt, is die van eigendom. Een door haar beschreven casus is die van Neda Agha-Soltan, de Iraanse vrouw die stierf tijdens een demonstratie tegen de uitslag van de presidentsverkiezingen in Teheran in 2009 en op YouTube uitgroeide tot het (dode) gezicht van de protesten. Een vrouw met nagenoeg dezelfde naam, die vervolgens met haar verward werd, moest vluchten naar het buitenland. De ongemakkelijke vragen reiken in dit geval ver voorbij degene om wier dode lichaam het gaat en beperken zich niet tot de historische omstandigheden waarin de dood plaatsvond. Ze raken aan vragen over bezit in het algemeen. Van wie zijn deze digitale beelden? Maar ook: wie bezit dat wat afgebeeld wordt? Van wie is haar gezicht, of haar naam? Moeten we onze beeltenis soms vastleggen op de blockchain om haar veilig te stellen? Of is de enige manier om privacy te waarborgen juist om het idee van eigendom radicaal los te laten, zelfs dat van je eigen buitenkant?
De dood bespreekbaar maken zonder uit te nodigen tot sensatie en shock, zonder bij te dragen aan het verdienmodel van de techreuzen, maar ook zonder het taboe volledig te willen slechten, wat zou daarvoor nodig zijn?
De Vries eindigt haar onderzoek met twee recente, activistisch ingezette beelden van doden: Alan Kurdi en George Floyd. Hun beeltenissen hebben wereldwijde protesten doen ontbranden. Maar na het lezen van Digital Corpses vraag ik me af of actievoeren door toe-eigening (‘reappropriation’) van dit soort afbeeldingen wel de beste manier is. Als De Vries’ onderzoek iets duidelijk maakt, dan is het dat er geen enkele garantie te geven is wat het gebruik en de verspreiding van de beelden betreft. (Er bestaat al een complottheorie dat de video van Floyds dood nep zou zijn.) Of neem de ‘stervensblogs’ die De Vries beschrijft, waarin terminale patiënten hun laatste levensmaanden tot in detail delen, inclusief beeld. Het is bewonderenswaardig, maar zij moeten dan ook de kans accepteren dat ze ge-memed worden. Niet omdat dat oké is, maar omdat het zo werkt.
De dood bespreekbaar maken zonder uit te nodigen tot sensatie en shock, zonder bij te dragen aan het verdienmodel van de techreuzen, maar ook zonder het taboe volledig te willen slechten, wat zou daarvoor nodig zijn? Ik ben geprikkeld door de mogelijkheden die gedeelde verantwoordelijkheid, agency en eigendom opwerpen, waardoor we kunnen leren afscheid te nemen van het idee dat we volledige controle hebben over onze plek in de wereld. Na de dood is dat hoe dan ook niet mogelijk. Maar ervoor ook niet.