Tegen transparantie

‘Why do I feel there is a secret I carry in my body like an embryo, speechless and unformed, beyond knowing?’

Siri Hustvedt, The Blazing World

Stel dat je iemand, gewoon zomaar iemand, een camera om de nek hangt. Ze leeft haar leven, beweegt zich door de wereld, ontmoet vrienden en vreemden. De camera legt alles vast. Zal zij op den duur geen geheimen meer hebben? Er is bewijs van waar ze is en met wie, van wat ze zegt en hoort. Haar gedrag wordt transparant. Ze zal niet meer kunnen liegen over wat ze doet en heeft gedaan (al kan ze nog wel bedriegen). De video-opname van al haar bewegingen en gesprekken zal, mits lang genoeg gecontinueerd, een onbetwistbaar beeld geven van wie zij is. Of niet?

Stel dat je politici en gezagsdragers permanent een camera om de nek kunt hangen, zal dan het onrecht uit de wereld verdwijnen? Leidt het filmen van diplomatieke onderhandelingen of van een arrestatie tot een rechtvaardigere uitkomst, tot minder politiegeweld? Heeft weten dat je gezien wordt een afschrikwekkende werking? Waarschijnlijk wel. Niet alleen voor degene die de camera draagt, maar ook voor degene die tegenover hem staat, degene die door de camera wordt gefilmd. Maar heeft het ook een morele werking? Of een hermeneutische werking? Zien vertelt toch niets over het waarom van wat je ziet, noch aan degene die het onderwerp is van de opname, noch aan degene die de opname bekijkt?

Zomaar iemand draagt dag in dag uit een camera om haar nek. Haar leven is van minuut tot minuut geregistreerd. De beweegredenen van haar gedrag komen echter niet in beeld, evenmin als dat wat niets met haar gedrag te maken heeft – de onwillekeurige gedachten die door haar hoofd schieten, het sidderen in haar zenuwen. De camera neemt het perspectief in van de persoon om wier nek hij hangt, en niets garandeert dat je als kijker iets anders te weten zult komen dan hoe de omgeving waarin zij zich beweegt eruitziet.

Goed, stel dat je de camera naar binnen weet te richten, op het meest intieme deel van deze vrouw, haar dromen, en dat je die droombeelden op een scherm weet te streamen, zijn we dan een stapje dichter bij de ultieme doorschouwing van de mens gekomen? Nee natuurlijk, want de beelden die op het scherm verschijnen zeggen niemand iets, behalve de dromer zelf, en zelfs zij kan ze nauwelijks ontcijferen.

De mens is nu eenmaal niet doorzichtig. De filosoof Byung-Chul Han stelt: ‘Een mens is niet eens voor zichzelf doorzichtig.’

Permanent cameratoezicht is allang niet meer iets uit de toekomst, of het nu op straat gebeurt of met een camera om de nek van een individu. Door Facetime, Periscope en andere programma’s zijn livestreams van over de hele wereld inmiddels gemeengoed. Op het dashboard van je auto hoort een dashcam, politiekorpsen experimenteren met de bodycam. Het schrikbeeld dat Dave Eggers in zijn roman The Circle schetst van een maatschappij die ook altijd bestaat als stream, is zo goed als werkelijkheid geworden.

In die dystopie uit 2013 over het gelijknamige bedrijf de Cirkel, dat een optelsom is van Facebook en Google en gemodelleerd lijkt naar de glanzende foto’s van techbedrijven in Silicon Valley, luiden de camera’s de eindfase in van een lange weg naar totale transparantie. De ideologie van de Cirkel (met The Circle verwijs ik hier naar het boek, met de Cirkel naar het bedrijf) berust op het opheffen van verborgenheid: ‘alles wat we hier doen, is gericht op het kennen van het voorheen onbekende,’ heet het. Privacy wordt radicaal afgeschaft. De apotheose daarvan ligt in de continue livestream van alle mensen over de hele wereld. En het gebod lijkt te werken: wie niet open is in alles – als politicus bijvoorbeeld – doet in The Circle simpelweg niet meer mee.

De onthullingen van Edward Snowden, ook uit 2013, over de datapraktijken van inlichtingendiensten en bedrijven als Google en Facebook, lieten zien dat de krankzinnige ideeën die Eggers in zijn roman ontvouwt een stuk minder absurd zijn dan misschien op het eerste gezicht gedacht. Het streven van de Cirkel naar ‘voltooiing’ (‘completion’) – alle informatie over alle mensen op één plek bij elkaar brengen, en wel in de databases van het eigen bedrijf – doet denken aan ‘Collect it All’, het programma van de NSA dat Snowden naar buiten bracht en waarmee min of meer hetzelfde doel werd nagestreefd. Sindsdien zijn politici door allerlei schandalen, van de afgeluisterde mobiel van Angela Merkel tot de gelekte en gehackte e-mails van Hillary Clinton, steeds sterker veroordeeld tot transparantie. De toekomst is heden geworden, maar in onvoorziene verschijningsvormen en met gevolgen die niemand kan voorspellen.

Eggers’ dystopische romanwereld is dan ook niet zozeer onrealistisch omdat de werkelijkheid minder erg is, maar omdat die laatste duizendmaal complexer is dan hij doet voorkomen. Het maakt zijn verhaal ergerniswekkend. The Circle is een pamflet tégen Facebook, tégen Google en tégen Silicon Valley, een breedvoerige karikatuur die aan elkaar hangt van doorzichtige metaforen. Hoofdpersoon Mae Holland wil je al na enkele tientallen pagina’s door elkaar rammelen, maar dan zit je nog honderden bladzijden met haar opgescheept.

En toch moest ik in de maanden nadat ik The Circle had uitgelezen nog regelmatig terugdenken aan de campusachtige locatie van het bedrijf en de jonge, ijdele utopisten die vandaaruit de wereld besturen. Zelfs de haai die door de CEO uit de diepzee naar boven is gehaald en die alles verslindt wat in zijn aquarium belandt, zwom af en toe mijn herinnering binnen (de haai is een van die doorzichtige metaforen – hij staat natuurlijk voor de Cirkel zelf). De reden was simpel: de werkelijkheid leek de roman in hoog tempo in te halen. Het kwam me daardoor steeds evidenter voor dat niet Mae of de stijl of de metaforiek ergerniswekkend waren, maar de tekortkomingen van de kritiek waar de roman op is gebouwd. Eggers lijkt namelijk te geloven in de ideologie die hij wil bestrijden. Zijn pamflettistische roman tégen de mediamonopolies die alle informatie over alle mensen ter wereld willen verzamelen om zo totale transparantie te realiseren, vertrekt vanuit de vooronderstelling dat totale transparantie mogelijk is. Met andere woorden: in zijn kritiek op het transparantiedenken volgt Eggers het transparantiedenken.

Het is echter noodzakelijk om zo’n kritiek een stap verder te voeren. Want is het niet het transparantiedenken zelf dat we moeten ontleden? Hoeveel informatie je ook verzamelt over mensen, hoezeer streams, lekken en hacks ook bijdragen aan de afkalving van privacy van zowel burgers als gezagsdragers, dit leidt evenmin tot volledige transparantie als het livestreamen van een moord leidt tot de uitbanning van alle moorden, zoals de opeenvolging van gefilmde en op sociale media verspreide politiemoorden in de VS wel laat zien. Transparantie mag een lovenswaardig streven zijn voor instituties en een middel om misstanden aan het licht te brengen, maar het lijkt me onmogelijk om het einddoel van totale transparantie ooit te behalen. Dat heeft niet zozeer te maken met een gebrek aan informatie (alleen al het feit dat er ruim zeven miljard mensen op aarde rondlopen zorgt ervoor dat er altijd een elementair gebrek aan informatie zal zijn); er is een filosofische kritiek in te brengen tegen de mogelijkheid ervan op zich. Iets in ons ontsnapt aan transparantie, er is iets wat nooit doorzichtig zal kunnen worden, iets waardoor een mens ‘niet eens voor zichzelf doorzichtig’ is, zoals Han zegt. En ik vermoed dat dát nu juist is wat bescherming vraagt tegen de ideologie van transparantie.

In zijn boek The Private Life: Why We Remain in the Dark schrijft literatuurwetenschapper en psychoanalyticus Josh Cohen over een experiment waarin daadwerkelijk gepoogd wordt om dromen van proefpersonen te streamen met behulp van YouTube. Vooralsnog zonder succes. Zorgwekkender dan het uitblijven van resultaat is volgens Cohen echter dat aan de basis van het experiment een cruciale denkfout ligt, een fout die vergelijkbaar is met die van het transparantiedenken zoals dat is uitgewerkt in The Circle.

‘Zelfs in het geval dat je op YouTube exact hetzelfde zou kunnen zien als wat je in je droom ziet,’ schrijft Cohen, ‘zouden de twee ervaringen maar weinig met elkaar te maken hebben. Je eigen droom zien terwijl je wakker bent is iets totaal anders dan het dromen van een droom terwijl je slaapt. Wat de versie op YouTube achterwege laat, is de context van waaruit de droom ontspringt – de slapende geest van de dromer.’ Het experiment gaat uit van de premisse dat een innerlijke toestand een-op-een getransponeerd kan worden naar de buitenwereld, dat je het innerlijk met een blik in het brein kunt leren kennen en dat het zonder noemenswaardige problemen te vertalen is in beelden of woorden. Dat gaat eraan voorbij, zegt Cohen, dat de droom een droom is ‘precies omdat die voortspruit uit en toegankelijk is voor de dromer en niemand anders dan de dromer. Door hem los te weken uit het innerlijk [the private life] van de dromer, vernietig je de droom.’ Ervan uitgaan dat een droom in een stream simpelweg hetzelfde te zien zal geven als hij doet aan de dromer in zijn slaap, leidt bovendien tot een devaluatie van de innerlijke ervaring. Zo’n experiment is daarom niet alleen maar grappig of een beetje dom, maar vertrekt vanuit een mensbeeld dat onrealistisch is en misschien ook wel schadelijk. Het is de uitdrukking van een cultuur, aldus Cohen, die ernaar verlangt ‘te scheiden van haar eigen onbewuste en die de vreemdheid van het zelf verloochent’.

Het idee dat de mens een vreemdheid bezit die je zelf niet eens kunt doorzien, is ouder dan de psychoanalyse waar Josh Cohen zich op verlaat. Ik las erover, lang voor ik ooit had gehoord van livestreamen en YouTube, bij Søren Kierkegaard, de negentiende-eeuwse Deense filosoof die zo belangrijk is geweest voor het denken over subjectiviteit. ‘Er is misschien wel niets dat een mens zozeer adelt als het bewaren van een geheim,’ schrijft hij in Of/Of. Het geheim in de existentiële zin van het woord is een concretisering van de ‘vreemdheid van het zelf’, het is volgens Kierkegaard datgene wat iemand tot een persoon maakt.

Kierkegaard fundeert dit geheim uiteindelijk in religie, maar een seculiere lezing ervan is ook mogelijk. Het geheim is dat deel van de mens dat onkenbaar is, dat niet aan het licht kan komen of gedeeld kan worden. Dat betekent dat er ten aanzien van het zelf een wezenlijke onwetendheid bestaat. Elk mens bezit zo’n geheim waarvan hij zelf niet op de hoogte is. Het geeft aldus voor Kierkegaard uitdrukking aan de menselijke conditie dat je niet volledig met jezelf samenvalt en niet volledig autonoom bent. Het is iets wat zich wegtrekt als je dichterbij komt en zo ontsnapt aan het begrip dat je van jezelf hebt, en aan het begrip dat de ander van je heeft of kan hebben. De psychoanalyse werkt dit verder uit in de notie van het onbewuste, dat ook morrelt aan de idee van autonomie.

Vreemd genoeg lijkt het onbewuste of de heimelijkheid van de mens in de kritiek op transparantie nauwelijks een rol te spelen, waarschijnlijk omdat het belang van autonomie in die kritiek vaak vooropstaat. Autonomie is op haar beurt gekoppeld aan privacy, wat in eerste instantie een politiek en juridisch concept is: het is het recht om een privéleven te hebben, om informatie over jezelf in eigen hand te houden en keuzes te maken op grond van persoonlijke overwegingen. Het reguleert de verhouding tussen individu en gemeenschap, en tussen burger en overheid. Verregaande controle door de overheid op wat burgers doen en zeggen betekent een inbreuk op hun privacy en daarmee een verlies van autonomie. Zo schrijft de filosoof Michael P. Lynch in The New York Times: ‘Een autonoom persoon zijn betekent dat je geprivilegieerde toegang kunt hebben (…) tot informatie over je eigen psychologische profiel – je wensen, dromen, overtuigingen en angsten. De mogelijkheid van privacy is een noodzakelijke voorwaarde om autonoom persoon te kunnen zijn.’

Geprivilegieerde toegang tot je psychologische profiel, vrije keuzemogelijkheden en autonome beslissingen zijn volgens Lynch waarden die in een tijdperk van ‘post-privacy’ onder druk staan. En dat komt hoofdzakelijk door de techbedrijven die onze data verzamelen, verkopen aan adverteerders en delen met inlichtingendiensten van de overheid wanneer die daarom vragen. Het opstellen van psychologische profielen is precies waar zulke bedrijven, zoals Google en Facebook, zich mee bezighouden, het is waar zij hun geld mee verdienen in het stelsel van ‘surveillance-kapitalisme’, zoals Shoshana Zuboff, hoogleraar business administration, dat noemt. Van elke gebruiker maken ze zo’n profiel; onze ‘wensen, dromen, overtuigingen en angsten’ komen erin samen binnen een context van sociale relaties. Zeggenschap over wie toegang heeft tot dat profiel is echter wel het laatste wat wij – als geprofileerde – hebben. Sterker nog, deze bedrijven hebben over het algemeen veel meer toegang daartoe dan wijzelf. Facebook bewaart bijvoorbeeld ook de statusupdates die iemand begint te typen, maar weer deletet zonder ze te plaatsen – het beschikbare profiel dat het bedrijf heeft is dus groter dan dat waar de gebruiker zelf bij kan.

Het is echter niet alleen maar een kwestie van toegang. Al hadden we toegang tot die digitale profielen die van ons worden bijgehouden, wat zou dat dan veranderen? Is het probleem niet juist dat men doet alsof die profielen de hele mens tonen terwijl we heus wel weten dat die niet alles laten zien, net zoals een droom gestreamd via YouTube nooit volledig inzicht geeft in wat ik daadwerkelijk meemaak in mijn slaap – niet aan een ander, en misschien ook niet aan mezelf?

Een eigen psychologisch profiel dat je autonoom kunt beheren, met afdelingen voor hoop, dromen, overtuigingen en angsten – al die zaken die je normaal gesproken toch ook niet zo makkelijk kunt doorschouwen, al was het maar omdat ze in elk geval deels in het onderbewuste huizen – is hoe dan ook moeilijk voorstelbaar. Mijn weerstand tegen dit soort transparantiedenken komt niet voort uit de wens om voor een ander verborgen te houden wat hij niet hoeft te weten. Hij is ook een reactie op de uitblijvende erkenning voor de dingen die zelfs voor mezelf verborgen blijven, en die ik des te meer wil beschermen.

Als we privacy opvatten als de mogelijkheid om voor jezelf te houden wat anderen niet mogen zien, impliceert dat dat we weten wát we voor anderen verborgen willen houden. De mens is in dat geval in principe doorzichtig. Voor zichzelf, voor Google en Facebook, en voor de NSA. Als de techniek zich maar ver genoeg doorontwikkelt, is het idee, zal niets meer ontsnappen aan het licht van de transparantie.

Het is een hardnekkig geloof, ook onder criticasters zoals Dave Eggers, dat met behulp van de techniek op een gegeven moment de hele mens in kaart zal zijn gebracht. Niet alleen zijn genoom en hersenneuronen, maar ook zijn psyche en misschien zelfs zijn ziel. Een voorbeeld van die argumentatie is ook te vinden in het veelbesproken essay ‘Generation Why?’ van Zadie Smith uit The New York Review of Books, waarin ze onder andere het werk van Jaron Lanier bespreekt. Facebook, schrijft Lanier, verandert het leven in een database en dat is een ‘ontaarding’ gebaseerd op een ‘filosofisch misverstand’, namelijk ‘de overtuiging dat computers binnenkort het menselijk denken of menselijke relaties kunnen weergeven. Maar dat kunnen computers op dit moment nog niet.’ Een opvallende constatering, want is het filosofische misverstand werkelijk dat we denken dat computers slechts ‘op dit moment’ de menselijke gedachtewereld en relaties niet kunnen weergeven? Of eerder dat we denken dat ze dat ooit zullen kunnen?

Dat het bereiken van totale transparantie gewoon een kwestie is van rekenkracht en slimme algoritmes die zichzelf automatisch, via machine learning, beter zullen maken, dat het dus een kwestie is van tijd, willen de bedrijven die geld verdienen met het transponeren van mensen naar online identiteiten, naar databases, uiteraard graag doen geloven. Het is niet voor niets dat Facebook geen pseudoniemen meer accepteert, maar alleen nog ‘echte identiteiten’. Wie herinnert zich nog dat het sociale medium erop inzette dat een Facebookprofiel het levensverhaal van de gebruiker zou vertellen? Dat interesseert het bedrijf allang niet meer. Een levensverhaal is bewerkt, incompleet en in het slechtste geval fictief. Facebook focust liever op wie je echt bent – daar zijn de meeste advertenties mee te verkopen en dat levert het meeste geld op.

De Cirkel uit de roman van Eggers volgt als bedrijf hetzelfde stramien: alleen ruwe, complete en non-fictieve data is gewenst. En die is het makkelijkst te verzamelen door iemand 24/7 zijn leven te laten filmen. Als je alle stappen volgt die iemand in de buitenwereld zet, worden vanzelf ook alle details van het ‘psychologische profiel’ volkomen helder, is het idee. Transparantie in gedrag leidt tot transparantie van gedachten.

Het is die redenering waarin de filosofische fout lijkt te schuilen. Een mens is niet alleen een profiel, maar ook iets wat aan profilering ontsnapt. Zadie Smith beschrijft in het reeds genoemde stuk iets soortgelijks als ze het heeft over de persoon als mysterie: ‘Ik droom van een internet dat past bij het soort persoon dat niet langer bestaat. Een persoon-op-zichzelf [private person], een persoon die een mysterie is, voor de wereld en – belangrijker nog – voor zichzelf. Persoon als mysterie: dit idee van persoon-zijn verandert overduidelijk, is misschien al veranderd.’ Ook dit vind ik een opmerkelijke uitspraak. Bestaat die persoon opgevat als mysterie echt niet meer? Is het werkelijk zo dat de techbedrijven, als zij maar lang genoeg doorgaan met het uitventen van hun ideologie van transparantie, met het aanscherpen van hun algoritmes en het vergroten van hun opslagcapaciteit, er uiteindelijk voor kunnen zorgen dat wij als persoon slechts op één bepaalde manier kunnen zijn? Zou Smith over zichzelf durven beweren dat zij geen ‘persoon als mysterie’ meer is? Om het heimelijke, mysterieuze, onderbewuste deel van de persoon te beschermen, is het zinniger om te benadrukken, keer op keer, dat de ‘persoon als mysterie’ bestaat en bestaansrecht heeft.

Het transparantiedenken gaat uit van een beperkte mensopvatting, die de mens reduceert tot informatie. Ook Mae krijgt in The Circle een flauwe notie van de beperktheid van dat mensbeeld, als tijdens een bijeenkomst ten overstaan van haar verzamelde collega’s alle informatie die ze ooit deelde over haar leven wordt doorgelicht, en daarmee haar hele persoon op een groot scherm inzichtelijk wordt gemaakt:

Mae wist dat het allemaal waar was. Ze was niet kwaad over de onthulling van haar allergieën. Of haar lievelingseten. Ze had die informatie jarenlang openlijk gedeeld en voorkeuren delen en over die van anderen lezen vond ze juist zo leuk aan haar leven online.

Waarom had ze de presentatie van Gus dan zo vernederend gevonden? Ze kon het niet benoemen. Was het omdat ze erdoor was overvallen? Was het de uiterste nauwkeurigheid van de algoritmen? Misschien. Aan de andere kant waren ze niet in alle gevallen nauwkeurig geweest, dus was dát het probleem? Dat een matrix met voorkeuren werd gepresenteerd als jouw wezen, jouw hele persoon? Misschien was dat het. Het was een soort spiegel, maar dan onvolkomen, vertekend.

Mae’s momenten van twijfel geven haar een laatste restje menselijkheid. Toch gaat ze steeds verder mee in de ideologie van totale transparantie die haar werkgever uitdraagt. Uiteindelijk leent ze zich voor een experiment dat dit telos voor eens en voor al moet realiseren: de constante livestream van haar leven via een kleine camera die om haar nek hangt.

Ze is nu permanent in zicht – staat onder toezicht, kun je ook zeggen – maar lijkt desalniettemin meer en meer uit het zicht te verdwijnen. Iets in haar trekt zich terug: ‘die zwarte snee, die luide scheur die ze een paar keer per week in haar binnenste voelde. Het duurde meestal niet lang, maar wanneer ze haar ogen sloot, zag ze een scheurtje in wat eruitzag als zwarte stof en door dat scheurtje hoorde ze de kreten van miljoenen onzichtbare zielen. Dat was een heel vreemde gewaarwording, besefte ze, die ze nooit met iemand had gedeeld.’ Deze ‘luide scheur’ doet denken aan wat Byung-Chul Han beschrijft als een kloof: ‘door onze psyche loopt een kloof die het Ik belet om met zichzelf overeen te stemmen. Deze fundamentele kloof maakt zelftransparantie onmogelijk.’

Zelf zou Mae die scheur in het stof van haar innerlijke wezen, van waarachter ze miljoenen onzichtbare zielen hoort schreeuwen, het liefst voortvarend met naald en draad stoppen. En dat doet ze dan ook. ‘Ze had ineens een helder moment en bedacht dat wat haar altijd angstig, gespannen of ongerust had gemaakt niet één factor was, niet iets losstaands, iets van buitenaf – het was geen gevaar voor haarzelf of de voortdurende ellende van andere mensen en hun problemen. Het zat ín haar, het was subjectief: het was onwetendheid.’ Dat is wat ze moet bestrijden: ‘Volledige transparantie zou voor volledige toegankelijkheid zorgen, en dan zou er geen niet-weten meer zijn.’

Mae laat alle weerstand varen en kiest de kant van de winnaars. Zij is een voorbeeld van de nieuwe mens die Zadie Smith voorziet. Tegen het einde van de roman staat beschreven hoe Mae tot in perfectie haar openbare persona beheerst, los van wat er in haar innerlijk omgaat: ‘Dat was iets nieuws wat ze zich had eigen gemaakt: het vermogen op de buitenwereld een uiterst serene, zelfs vrolijke indruk te maken terwijl in haar hoofd een complete chaos heerste.’ Een interessante strategie waarvan Eggers de betekenis niet verder uitwerkt en die daardoor haast vervliegt. Dit vermogen dat Mae ontwikkelt is een bevestiging van het idee van privacy als autonomie en laat tegelijk de beperktheid daarvan zien; Mae kent zichzelf door en door, kiest ervoor niet alles te delen, maar is niettemin verloren.

Dat wijst op een andere implicatie van de opvatting van privacy als controle over wat je wel of niet over jezelf prijsgeeft, namelijk dat privacy vooral te maken heeft met communicatie. Ook communicatie kan uiteraard ontransparant zijn. Volgens Kierkegaard loopt het stug volgehouden geloof in transparantie geheid uit op communicatieve misverstanden. In Of/Of heeft hij het over het ‘tragische misverstand’ dat voortkomt uit een ontkenning van het bestaan van het geheim, dat deel van mezelf dat zich onttrekt aan het begrip. Je denkt dat alleen jij er moeite mee hebt om jezelf te begrijpen, dat iedereen voor zichzelf en voor de ander helder is als glas. Het geheim is echter iets wat alle mensen delen. Het ontkennen van die gedeelde onzekerheid is op zichzelf een misverstand en leidt daarenboven tot misverstanden onderling.

Omdat het misverstand verwijst naar een gemeenschappelijke waarde – het bezit van een geheim – kan het ook een positief concept zijn. Het bezit schoonheid en maakt het leven spannend. Het geeft zicht op het fundamenteel andere, die onpeilbare diepte aan innerlijk leven die vreemd genoeg, als je erbij stilstaat, in elk lichaam schuilgaat en die duizelingwekkend is als je je er een voorstelling van probeert te maken; al die wezens die samen met mij de wereld bevolken, gloeiend van een nooit te bevatten innerlijkheid, noch met een camera van buiten, noch met een stream van binnen in beeld te krijgen.

Het is niet alleen onzinnig maar ook zonde om te streven naar een opheffing van het misverstand. Je ontkent daarmee een wezenlijk en waardevol aspect van de persoon, of je het nu geheim, mysterie of subjectiviteit noemt. En van personen die samen dat waardevolle en wezenlijke bij elkaar kunnen herkennen. ‘Totaal transparant is alleen het dode,’ schrijft Byung-Chul Han. Transparantie is een mooi oogmerk voor publieke diensten, de overheid en bestuurlijke processen; een samenleving vol transparante burgers leidt echter tot wat Han noemt ‘een hel van het gelijke’. Geloof in ultieme transparantie is daarom misschien wel het meest tragische misverstand van al.

(c): Miriam Rasch, Zwemmen in de oceaan – Berichten uit een postdigitale wereld. De Bezige Bij 2017.

Verwijzingen

Siri Hustvedt, The Blazing World, Simon & Schuster, 2014.

Byung-Chul Han, De vermoeide samenleving; De transparante samenleving; De terugkeer van Eros, vertaling Frank Schuitemaker, Van Gennep, 2014.

Dave Eggers, De cirkel, vertaling Gerda Baardman, Lidwien Biekmann, Brenda Mudde en Elles Tukker, Lebowski, 2013.

Josh Cohen, The Private Life: Why We Remain in the Dark, Granta Books, 2013. (Vertaling M.R.)

Søren Kierkegaard, Of/Of, vertaling J. Marquart Scholtz, Boom, 2000.

Michael P. Lynch, ‘Privacy and the Threat to the Self’, The New York Times, 22 juni 2013, http://opinionator.blogs.nytimes.com/2013/06/22/privacy-and-the-threat-to-the-self/?_php=true&_type=blogs&_r=2. (Vertaling M.R.)

Shoshana Zuboff, ‘A Digital Declaration’, Frankfurter Allgemeine, 15 september 2014, http://www.faz.net/aktuell/feuilleton/debatten/the-digital-debate/shoshan-zuboff-on-big-data-as-surveillance-capitalism-13152525.html.

Zadie Smith, ‘Generation Why?’, The New York Review of Books, 25 november 2010, http://www.nybooks.com/articles/2010/11/25/generation-why/. (Vertaling M.R.)

Jaron Lanier, Nee, je bent geen gadget: Een manifest, vertaald door Mieke Hulsbosch, Contact, 2011.


Geplaatst

in

, ,

door