Zomergasten: Annet Malherbe, fascinaties en obsessie

annet_malherbe

‘Ik vind dat fascinerend.’ Het klinkt als zo’n veelgebruikt cliché waar Paulien Cornelisse een aardig stukje over zou kunnen schrijven. ‘Fascineeeeerend.’ Of: ‘Het is een van mijn fascinaties’ – want een interessant persoon heeft geen hobby, maar meerdere fascinaties. Ik maak me er zelf ook met regelmaat schuldig aan, maar Annet Malherbe legde in Zomergasten legde wel heel veel nadruk op haar fascinaties die niet anders dan fascinaties waren. Voor volksdansen, eten, bergbeklimmen en pus.

Die fascinaties leverden een net niet memorabele avond op, hoewel ik me prima heb vermaakt. Fascinaties zijn namelijk vrijblijvend. Jelle Brandt Corstius versprak zich en legde daarmee de vinger op de zere plek: ‘Vertel eens meer over dat bergbeklimmen, die obsessie van je.’ Nee, nee! Geen obsessie, een fascinátie, verbeterde Malherbe.

Dat is inderdaad een cruciaal verschil, dat misschien ook verklaart waarom de vierde Zomergasten niet echt beklijfde. Fascinatie, zo maakte Malherbe duidelijk, is een gevoel tussen afstoting en aantrekking in. Een fragment als de eigenhandige operatie van een abces, waar het pus en bloed uit de elleboog van de solozeiler droop, is daar een goed voorbeeld van: het is smerig, maar je moet kijken (naar het filmpje van het uitknijpen van een enorme puist heb ik niet gekeken, trouwens). Of de scènes uit La Grande Bouffe: je weet dat je er niet naar mag kijken als je te jong bent, maar je blijft staren terwijl een hoertje een metalen spruitstuk tussen haar benen geduwd krijgt. Gefascinéérd staren.

Tussen aantrekking en afstoting zit een zekere afstand. Fascinatie is daarmee ironisch te noemen: het is tegelijk wel en niet boeiend, knap en knullig, mooi en lelijk. Zou dat verklaren waarom tegenwoordig iedereen alles maar fascinerend vindt? Is het het gevoel dat het beste past bij deze tijd, die zich kenmerkt door ironie (hoewel sommigen het ook alweer hebben over de post-ironische tijd). Zoals ik eerder schreef: ernst is uit den boze, niets mag nog volkomen serieus genomen worden, altijd is er reden om te lachen (of gniffelen).

Niets is echt boeiend, niets is echt afkeurenswaardig, alles is op z’n best… fascinerend.

Maar wat nu als je een obsessie hebt, zoals Brandt Corstius per ongeluk zei? Het hebben van een obsessie (en dan niet op zo’n ironische manier bedoeld – ‘ja winkelen is echt een obsessie van me’) is een modern taboe. Je valt volledig samen met het onderwerp, alle afstand die ironie mogelijk maakt is opgeheven. Een obsessie is een ernstige zaak, hoe lachwekkend een obsessief iemand op de buitenwereld ook mag overkomen.

Ik miste de obsessie in Zomergasten. Is dat te veel gevraagd? Nee toch – heeft een Zomergast niet op z’n minst een obsessie met het vak?

Fascinaties hebben we allemaal, daarom is het ook een cliché om iets fascinerend te vinden. Obsessies zijn daarentegen maar voor weinigen weggelegd. Annet Malherbe kon uren stilletjes naar saaie dingen kijken, was zo’n beetje het eerste wat ze zei. Obsessies zijn vaak saai, want enkelvoudig. Maar ook daar kun je wel drie uur stil naar zitten kijken. Een obsessie is voor de kijker fascinerend, een fascinatie is op z’n hoogst grappig (als het gaat om snorren en truien in een EO-programma uit de jaren tachtig) of smerig (als het gaat om een uitgeknepen puist).


Geplaatst

in

door

Tags: